In de voorbije decennia verschenen heel wat boeken waarin de wandaden van Mao aangeklaagd werden. Ik geef enkele voorbeelden: lijfarts Li Zhisui schreef over het privé-leven; Jasper Becker over hongersnoden door wanbeleid; Li Zhensheng over de gruwelen van de culturele revolutie; James Seymour over gevangenissen en werkkampen; Stéphane Courtois over de uitwassen van het communisme in het algemeen. The Unknown Story / Het onbekende verhaal van de titel is dus niet zo onbekend. Het echtpaar Halliday – Chang voegt er nog een groot aantal feiten aan toe.
Hun informatie komt voor een klein deel uit de persoonlijke ervaringen van Jung Chang (°1952). Zij was Rode Gardiste tijdens de Culturele Revolutie, ze werkte als landarbeider, blotevoetendokter, staalarbeider, elektricien en docent aan de universiteit van Sichuan. In 1978 week ze uit naar York, in 1991 schreef ze “Wilde Zwanen”, dat met ruim 10 miljoen exemplaren het best verkochte boek over China werd. Ze trouwde met de Britse historicus Jon Halliday. Andere bronnen zijn de interviews met intimi en bekenden van Mao in en buiten China. Deze lijst, weliswaar rommelig geordend, is 15 pagina’s lang en bevat familieleden, vrienden, medewerkers en hun familie, getuigen van historische gebeurtenissen, ambassadeurs, politici zoals Tindemans, Bush senior, Ford, Kissinger, Mobutu, DDR-kopstuk Markus Wolf, de Dalai Lama. Zijn er helaas niet bij: zijn privé-artsen Ma Haide en Li Zsihui. En vooral: we vernemen maar zelden wat de getuigen verteld hebben.
De meeste gegevens komen uit een lange lijst boeken en uit archieven die zij soms als eersten mochten raadplegen in Albanië, Bulgarije, Duitsland (DDR-documenten ), Italië, Japan, Rusland, Taiwan, Engeland, VSA, Zwitserland. De archieven die ze in China mochten inkijken, durven ze niet te noemen (814 ).
De klachtenbundel van de auteurs is eindeloos lang, netto 780 p. En nergens lees je eens iets dat positief of opwekkend is. De lezer moet dus een Aziatisch geduld opbrengen om zich er doorheen te werken. Het dossier bestaat uit zes delen, die chronologisch geordend zijn rond kernmomenten: 1893 (geboorte) -1927 (begin burgeroorlog) -1935 (Lange Mars) -1945(herbegin burgeroorlog) -1953 (Koreaanse oorlog) -1965 (aanloop naar Culturele revolutie) -1976 (dood). De titels, gaande van “Een lauwe gelovige” tot “Bittere wraak”, kondigen aan dat het geen opwekkende hagiografie zal worden.
Vanaf het begin is de toon gezet en het oordeel geveld: “Mao, die tientallen jaren absolute macht uitoefende over de levens van een kwart van de wereldbevolking, is verantwoordelijk voor ruim 70 miljoen doden in vredestijd”. Hij overtrof dus Stalin en Hitler in wreedheid”(p. 17). Deze conclusie had beter bij de epiloog gestaan. Die is gelijkaardig: “Mao’s portret en lijk domineren nog het Tien-an-men-plein. Het huidige regime continueert op agressieve wijze de mythe van Mao”(795).
Chang en Halliday vertellen dan over zijn jeugd, zijn vader (boer ) die hij haatte en later niet bezocht op zijn sterfbed, ruzies met leraren, zijn eerste huwelijk op 14 jaar met een meisje van 18, zijn antipathie voor … boeren. Dit laatste gaat in tegen de traditionele opvatting dat Mao voor boeren veel meer respect had dan zijn leermeesters Marx, Lenin of Stalin.
In zijn eerste geschrift uit 1918 stelde hij het “ik” boven de rest en beweerde hij : “mensen zoals ik hebben geen plichten jegens de anderen” (29-30). Een andere choquerende karaktereigenschap was de vreugde die hij ontleende aan chaos en vernietiging. China en de wereld veranderen kon slechts door vernietiging. Het confucianistisch ideaal van grote gelijkheid en harmonie noemde hij een misvatting (31-32). Mao zou deze negatieve principes heel zijn leven trouw blijven.
Na de 1° W.O. kreeg hij de kans om naar Frankrijk of Rusland te gaan, maar dan moest hij daar werken en Frans of Russisch leren. Dat schrikte hem af. Heel zijn leven sprak hij enkel dialect. Hij had wel talent voor delegeren: alle werk gaf hij door aan anderen.
In 1920 volgde zijn tweede huwelijk. Bij deze vrouw kreeg hij drie kinderen. Vanaf 1921 kwamen Russische communisten in China helpen bij de oprichting van een CCP (Chinese communistische partij). Nu kon Mao voortaan een comfortabel leven leiden als gesubsidieerde beroepsrevolutionair. Ook Sun Yat-sen kreeg steun van Stalin. Maar hij stierf in 1925.
In 1926 -27 begonnen de eerste aanvallen op landheren en begonnen de nationalisten o.l.v. Tsjang Kai Sjek zich te distantiëren van Moskou en moorden op communisten te organiseren. De CCP kreeg van Stalin bevel een leger te vormen en China te veroveren. Hij formuleerde zijn akkoord met een uitdrukking die later internationale faam zou verwerven: “Macht komt uit de loop van een geweer”(70).
Vanaf 1927 begon ook de mythevorming over Mao als boerenleider, weliswaar wonend in stijlvolle villa’s, afgepakt van vroegere landheren. In 1928 liet hij zijn vrouw Kaihui en drie kinderen in de steek en trouwde een derde keer. De CCP hield toen haar geheim congres vlak bij Moskou; dat wijst op het belang dat Stalin aan China hechtte. Mao kreeg de leiding over het Chinese Rode Leger.
Vanaf 1928 was het volop burgeroorlog tussen Tsjang en Mao, waarbij Stalin resoluut de kant van Mao koos en de balans deed doorslaan. Stalin zorgde voor Russische en Duitse militaire adviseurs en een inlichtingendienst. Bij die geheime agenten was de bekende Duits-Russische Richard Sorge, die in 1941 aan Stalin de uiterst belangrijke informatie leverde wanneer Hitler zou aanvallen, met hoeveel divisies en vooral dat Japan niet zou aanvallen op het moment dat Hitler in Rusland binnenviel, waardoor Stalin zijn troepen uit Azië naar Europa kon halen (136 + Who’s who in Russia, p. 197-198).
Sorge infiltreerde in Tsjangs hoofdkwartier en stal alle communicatiecodes.
Jung Chang ontkracht de mythe dat Mao zijn territorium, hier “bandietenland” genaamd, beter behandelde dan Tsjang. Mao liet zich vervoeren in een draagstoel of draagbed, i.p.v. zelf te stappen. Hij koos Lin Biao en Zhou Enlai / Tsjoe Enlai als nauwste medewerkers.
In 1930 werd Kaihui, ex-echtgenote van Mao, geëxecuteerd door nationalisten. Mao begon al in nov.-dec. 1930 met zuiveringen, d.w.z. folteringen en bloedbaden in eigen rangen, dus nog vóór de grote schoonmaak van Stalin. De hier beschreven foltermethodes (p. 130 ) waren vreselijk en troffen minstens 4.400 leden. De leider van de folteringen sprak Mao als eerste aan met “Voorzitter Mao”, een titel die deel ging uitmaken van de woordenschat van de wereld.
In 1931 richtten de communisten in Jiangxi de Sovjetrepubliek China op, met Mao als voorzitter. Japan veroverde Mantsjoerije. Tsjang en Mao moesten laten begaan.
De overbekende Lange Mars begon in okt. 1934 en eindigde in okt. 1935. De deelnemers stapten van Yudu nabij Ruijin in het oosten naar het westen en dan naar het noordwesten. Mao marcheerde niet: hij werd gedragen. Tijdens die tocht kreeg hij veel steun van Stalin. Die hield sinds 1927 de zoon van Tsjang na zijn studie in Moskou als gijzelaar vast en zorgde dat Tsjang aan Mao een vrije uittocht uit het binnenland gaf.
Tsjang liet de Roden overleven om zijn zoon terug te krijgen van Stalin. Eén van de mythes tijdens die mars was de oversteek van de brug over de wilde Dadurivier in mei 1935: daar werd helemaal niet gevochten volgens Chang. Ze beroept zich op getuigenissen van een oude vrouw in de buurt en van een deelnemer en op het feit dat er geen enkele dode was.
Na de Mars verbleef Mao tien jaar in Yan’an, in het noodwesten, bij de Gele Rivier en dicht bij wapenleverancier Rusland. In dec. 1936 werd Tsjang ontvoerd, maar Stalin redde de Generalissimo en liet in 1937 zijn zoon terugkeren naar China. In ruil moest Tsjang … de communistische legers financieren. In die tijd verscheen ook een “Autobiografie van Mao Zedong”, bestaande uit interviews met fellow traveller Edgar Snow. In zijn gezelschap zat ook George Hatem, in het Chinees Ma Haide, lijfarts van Mao (en latere vriend van Paul Janssen). In 1937 trouwde Mao voor de vierde keer, nu met actrice Jiang Qing, die in de jaren ’70 berucht zou worden als lid van de Bende van Vier. Japan bezette Peking en Tianjin. Stalin beval Mao met Tsjang samen te werken tegen Japan.
In 1939 sloot Stalin het beruchte verdrag met Hitler en tijdens de 2° W.O. werd er in het geheim onderhandeld tussen Mao, Stalin, Hitler en Japan. Stalin drong aan op uitstel van de burgeroorlog en een fellere strijd tegen Japan, maar tegelijk sloot hij op 13 april 1941 een pact met Japan, kort vóór de Duitse inval. Mao moest de Japanners bezig houden, zodat ze Stalin zeker niet in de rug zouden aanvallen, iets wat Stalin ook al wist via Richard Sorge, zoals we hierboven vermeld hebben. In zijn territorium leefde de communistische regering van de graanbelasting, die in 1941 veertien keer zo hoog lag als in 1937; verder van zout uit de meren en vanaf 1942 ook van de verbouwing van en handel in opium.
In februari 1945 beloofde Stalin in Jalta dat hij 2 à 3 maanden na de oorlog tegen Duitsland mee zou vechten tegen Japan. Op 5 april verbrak hij het pact van 1941 en op 9 augustus viel het Russische leger met 1,5 miljoen soldaten in China binnen, wat uiteindelijk in het voordeel van Mao was.
Stalin veroverde de controle op Buiten-Mongolië, op de Chinese oostelijke spoorweg en op twee havens in Mantsjoerije. Hij wedde op twee paarden: hij erkende Tsjang als enige wettige regering, maar gaf het op Japan veroverde Mantsjoerije aan Mao, die zo de controle kreeg over de grootste voorraden steenkool, ijzererts, goud, bossen en 70 % van de zware industrie. De Amerikanen en Russen oefenden druk uit op Mao en Tsjang om zich te verzoenen, maar zonder succes. In nov. 1945 viel Tsjang binnen in Mantsjoerije. Stalin liet gebeuren, Mao kreeg er een zenuwinzinking van, maar Truman en Marshall dwongen Tsjang zijn opmars te stoppen. Vanaf 1946 bezorgde Moskou een onuitputtelijke voorraad wapens, buitgemaakt op Japan, incl. tienduizenden Japanse krijgsgevangenen en 200.000 Noord-Koreaanse soldaten. Mao betaalde met voedsel. Dit leidde tot grootschalige hongersnood en hongerdood. Mollen, saboteurs, chronisch tekort aan voedsel en slecht leiderschap veroorzaakten de ondergang van Tsjang. Hij vluchtte naar Taiwan. Stalin wou een confrontatie met de VSA vermijden en weigerde Mao te helpen bij de verovering van het eiland.
Op 1 oktober 1949, de latere nationale feestdag, riep Mao de Volksrepubliek China uit, op de Tiananmenpoort tegenover de Verboden Stad. Het werd een totalitaire, stalinistische staat. Naar het model van de Russische goelag, richtte Mao zijn verschrikkelijke laogai op. Met Stalin sloot hij een rampzalig “vriendschapsverdrag”, waarbij de Russen wapens leverden in ruil voor voedsel en controle over belangrijke grondstoffengebieden van China. Wat de Koreaanse oorlog betreft, is het al langer geweten dat het noorden binnenviel in het zuiden. Chang kreeg de bevestiging van de Spaanse communist Santiago Carillo, die het van Kim Il Sing zelf vernomen had. Er wordt hier met geen woord gerept over de vraag van McArthur aan Truman, om 35 atoombommen op China te gooien. Er is pas sprake van de bom in 1953, toen Eisenhower aan de macht kwam. Mao vroeg aan Stalin ook om de bom. Toen stopte Stalin de oorlog, aldus Volkogonov en Jung Chang.
Kort nadien kreeg Stalin een beroerte, waaraan hij stierf op 5 maart 1953. Chang zoekt zelfs hiervoor de oorzaak bij Mao en ze vernoemt dat twee keer. Hier gaat ze o.i. weer een stap te ver. Bij de 400.000 Chinese doden van de oorlog behoorde ook An-ying, een zoon van Mao. Deze liet er geen traan om en liet zijn schoondochter twee jaar lang in het ongewisse met allerlei grapjes.
Na de oorlog startte Mao zijn programma om een supermacht te worden. Dit ging ten koste van de boeren, die steeds grotere hoeveelheden voedsel moesten leveren.
Het bekende verhaal dat hun kinderen gratis mochten studeren en dat de gezondheidszorg kosteloos was, noemt Chang een fabel: het geld ging naar andere dingen.
In februari 1957 nodigde Mao partijleden en intellectuelen uit om kritiek te uiten op de partij: “laat honderd bloemen bloeien”. De intellectuelen die erin trapten, vlogen massaal naar verschrikkelijke werkkampen in de verst afgelegen gebieden.
De Grote Sprong Voorwaarts (1958 – 1961 ) had als doel de kapitalistische landen inhalen en China in staat stellen om heel de wereld te veroveren. De bevolking moest 10 keer zoveel voedsel produceren op “Spoetnikvelden” en afstaan voor export, om het nucleaire programma te betalen. Mussen werden eerst uitgeroeid, nadien moest de SU er 200.000 importeren. Bijna 100 miljoen mensen werden verplicht een hoogoventje te bouwen, dat vervolgens minderwaardig staal produceerde uit het ijzer en de sierraden die bij miljoenen sukkelaars opgeëist werden. De boeren werden samengedreven in 26.000 communes, om ze beter te kunnen controleren. Steden werden omgevormd tot industriële centra, waarbij historische monumenten genadeloos vernield werden, wat zich zou herhalen tijdens de Culturele Revolutie. De mensen werden op dieet gezet: 1,5 kg vlees per jaar, veel planten en boomschors, goed voor 1200 à 1500 calorieën per dag of minder dan in Auschwitz ‘ 1300 à 1700 ). Honger en dwangarbeid veroorzaakten 38 miljoen doden, een cijfer dat bevestigd werd door de nummer twee, Liu Shaoqi, aan sovjetambassadeur Tsjervonenko. Alleen in 1960 stierven
22 miljoen mensen, het hoogste aantal in één land in heel de geschiedenis. Mao had zelfs 300 miljoen mensen willen opofferen om zijn doel te bereiken. Hij raadde de boeren aan de lijken op de akkers te begraven: dan fungeerden ze nog als mest. Minister van defensie Peng, die kritiek had op de hongersnood, werd vervangen door Lin Biao.
Toonaangevende bladen zoals The New York Times en China Quarterly signaleerden de miljoenen hongerdoden al rond 1960, maar zij kregen toen weinig weerklank. Nu worden deze cijfers bevestigd.
De opstand in Tibet werd neergeslagen, waarbij 2430 van de 2500 kloosters werden vernield. Door vernuftige propaganda werden westerlingen zoals Mitterrand, Trudeau, Montgomery wijs gemaakt dat geen enkele Chinees honger leed en dat China een voorbeeld was voor de Derde Wereld. Chroesjtsjov was minder naïef en trok zijn adviseurs en technici terug in 1960. Toen hij in 1963 met Amerika en Engeland het kernstopverdrag sloot, was de breuk met Mao compleet.
In jan. 1962 durfde president Lia Shaoqi op de Conferentie van de 7.000 openlijk te zeggen dat de Grote Sprong mislukt was. Het was de eerste keer dat Mao de duimen moest leggen, maar hij lanceerde de Culturele Revolutie om op vreselijke wijze weerwraak te nemen.
In nov. 1965 begon deze tien jaar durende catastrofe . Het werd een genadeloze afrekening met maarschalk Peng De-huai, Liu Shaoqi en met allen die met cultuur te maken hadden: leraren, leerlingen, monumenten. Ca. 16 miljoen Rode Gardisten knapten het opgelegde vuile werk op. De feiten zijn bekend en de afgedrukte foto’s bevestigen ze. Madame Mao / Jiang Qing was chef van de politie, die vele mensen vernederde, Liu folterde in bijzijn van de kinderen en bijna doodmartelde. De lijdensweg van Liu, zijn vrouw en kinderen en die van Peng wordt in extenso beschreven.
Lin Biao wou in 1971 het land ontvluchten per vliegtuig, maar het stortte neer door brandstoftekort. Het werd zeker niet neergehaald. In totaal kwamen 3 miljoen mensen om en voor 100 miljoen was het een lijdensweg.
Sartre prees het “revolutionair geweld” van Mao als diepgaand moreel (722).
Ondertussen was in 1964 China’s eerste A-bom ontploft in Lop Nor in de Gobiwoestijn en was Chroesjtsjov afgezet door Breznjev en co, die tevergeefs hoopten dat Mao ook afgezet zou worden. In 1967 volgde de eerste waterstofbom. In 1969 lokte Mao een gevecht uit aan de Ussuri, maar de Russen sloegen terug. Pas in 1970 werden de relaties hersteld.
In 1971 kwamen ook diplomatieke betrekkingen tot stand tussen de VSA en China, dus in volle Culturele Revolutie. Nixon en Kissinger lieten Taiwan meteen vallen, namen Peking op in de VN-Veiligheidsraad en beloofden de Amerikaanse troepen weg te halen uit Vietnam, waar ze o.m. vochten tegen 320.000 Chinezen. In 1972 kwam Nixon op bezoek. Anderen volgden: de premiers van Japan, Frankrijk, Canada, Engeland, Australië. De SU reageerde ongerust en kwam in 1973 met Nixon tot een akkoord om geen kernoorlog te voeren. Chang zegt niet of deze successen tot stand kwamen dank zij of ondanks Mao.
In 1974 werd Mao zwaar ziek. Zhou Enlai en Deng maakten hiervan gebruik om het einde van de Culturele Revolutie in te zetten. 1976 was het jaar van de sterfgevallen: Zhou in januari, legerleider Zhu De in juli, Mao in september, een jaar na zijn aartsrivaal Tsjang Kai Sjek.
Blijkbaar was Mao niet tevreden over zijn levenswerk, zoals blijkt uit deze, bijna laatste woorden: “China produceert machines die niet werken, vliegtuigen die niet vliegen, schepen die niet varen. Wij kunnen alleen lege kanonnen afvuren en vloeken”(789). Zijn hoogmoedige droom om van China een werelddominerende supermacht te maken, was niet uitgekomen. De echte bloei kwam pas na zijn dood.
Het boek bevat dus tal van nieuwe gegevens en laat vooral mythes sneuvelen. De 941 pagina’s lectuur, 814 in de Engelse editie, zijn veel te langdradig, ze vergen eindeloos veel uren en dagen lectuur en zijn minder meeslepend dan “Wilde Zwanen”, waarin Chang een gedeeltelijk portret tekende van China aan de hand van haar familiegeschiedenis.
Nu is de verhaalstijl eerder taai, behalve bij de vele details over Mao’s decadente privé-leven en zijn ongevoeligheid voor het leed van anderen, zelfs van zijn eigen familieleden.
De bewijslast tegen Mao is zo zwaar dat weinige lezers de auteurs zullen tegenspreken. Dat is ook moeilijk, omdat zoveel informatie niet verifieerbaar is zolang de Chinese overheid geen glasnost wenst. Chang vraagt zich ook niet af waarom Mao zoveel absolute macht kon verwerven; de historische en culturele context blijft buiten beschouwing; voor haar is de persoon van Mao de enige en eenzijdige verklaring voor alles, hij is het kwaad in levende lijve. Genuanceerd denken, afstand nemen, schrijven “sine ira et studio” is er niet veel bij, ook niet in de portretten van medewerkers en van vrouwen aan de top.
Het boek bevat een sobere kaart van China, o.m. van de Lange Mars, verder eindeloos veel verwijzingen naar bronnen of literatuur, een lange bibliografie en een register.
De foto’s zitten tussen p. 288 – 289 en 656-657. Ze zijn niet genummerd en er zijn geen veerwijzingen naar de tekst of omgekeerd.
Hier en daar tref je in de Nederlandse vertaling een drukfoutje aan, o.a. p. Fransiscanen i.p.v. Franciscanen (814).
Ergerlijker zijn de vele verkeerde jaartallen: 1981 i.p.v. 1931 (142), 1950 i.p.v. 1958 (581), 1973 i.p.v. 1963 (599), 1972 i.p.v. 1962 (670 ), 1974 i.p.v. 1964 (695), 1972 i.p.v. 1962 (719), 1979 i.p.v. 1969 (773). Ze doen de lezers twijfelen aan de nauwkeurigheid en degelijkheid van de auteurs. Maar in de oorspronkelijke Engelse tekst zijn al deze cijfers correct. De schuld ligt dus niet bij Chang en Halliday.
Bij de geraadpleegde archieven ontbreken de Belgische van Scheut en van de Verbieststichting. De lijst van de geïnterviewden is indrukwekkend, maar we vernemen nergens wat deze getuigen over Mao vertelden. En of er geen getuigen waren die Mao verdedigden.
In de bibliografie mis ik de neutralere Mao-biografieën van Philip Short en Jonathan Spencer (1999). Bij Spencer is Mao uiteindelijk nog een mens.
Een tijdlijn met de belangrijkste gebeurtenissen is er ook niet bij en evenmin een tabel met de duidelijke optelsom van de 70 miljoen doden.
En wat vooral ontbreekt, is de vraag hoe de Chinezen zelf over Mao oordelen. Chang weet dat uiteraard ook. En voor hen blijft Mao als grote held overeind. Voorlopig toch.
Ondanks deze bedenkingen, is het boek verplichte lectuur voor wie China en de tijd van Mao beter wil begrijpen en voor wie onze schoolboeken samenstelt.
Referentie:
Jung Chang – Jon Halliday,
Mao. Het onbekende verhaal.
Uitgeverij Forum, Amsterdam; Standaard Uitgeverij, Antwerpen, 2005.
941 p. + 2 x 16 p. foto’s; kaarten, noten, bibliografie, register.
ISBN 90 225 4200 9. € 39,95.
Oorspr. editie : Mao, the Unknown Story.
Uitg. Jonathan Cape, London, 2005.
814 p.; foto’s, kaarten, noten, bibliografie, register.
ISBN 0-224-07126-2; £ 25.
Bewijsnummer naar :
Standaard Uitgeverij
t.a.v. Leen Lever, Peter Knop, Isis Mulleman
Belgiëlei 147 a
2018 Antwerpen
fax : 03 285 72 99
e-mail naar : leen.lever@standaarduitgeverij.be
peter.knop@standaarduitgeverij.be
isis@standaarduitgeverij.be
Jef Abbeel aug. – okt. 2005 jef.abbeel@skynet.be