Marc Jansen
Poetins invasie in Oekraïne is niet zijn eerste: het Russische leger viel eerder al binnen in Tsjetsjenië,
Georgië en Syrië. In 1990-1991 hielp Rusland al bij de afscheiding van Abchazië en Zuid-Ossetië.
Georgië is een overwegend christelijk land in de Kaukasus, met een lange geschiedenis die tegelijk
rijk is aan mythes. Het aards paradijs lag daar, Prometheus was er aan een rots geketend, het Gulden
Vlies waar Jason en zijn Argonauten naar zochten, met de hulp van de Colchische tovenares Medea,
was ook daar te vinden. Dat vlies was de huid van een gouden ram en het kon zieken genezen bij
oplegging. Zeker is dat Stalin en Beria vandaar kwamen en dat Stalin er nog geëerd wordt.
Jansen geeft eerst een chronologisch overzicht van de geschiedenis: Georgië werd door vele volkeren
veroverd en verwoest. Rond 317-337 bekeerden de Georgiërs zich tot het christendom. De ergste
veroveraars waren wellicht de Turken in 1060: ze plunderden, verkrachtten en vermoordden (p. 27).
Op 12 augustus 1121 konden de Georgiërs de Turken verslaan: die slag herdenken ze nog altijd. De
11 de en 12 de eeuw noemen ze hun ‘gouden eeuw’: muziek, schilderkunst, bouwkunst en literatuur
floreerden. Sjota Roestaveli, de dichter van het nationale epos, leefde wel vooral in de 13 de eeuw
(1166-1245/1250) (p. 31-36).
Rond 1220 en opnieuw in 1393 vielen de Mongolen binnen met dezelfde wreedheid als de Turken.
In de 17 de eeuw en in 1795 brachten de Perzen nog eens 60 à 70.000 Georgiërs om en deporteerden
ze 100.000 boeren naar Iran (p. 37-39). In 1801 werd Georgië geannexeerd bij Rusland. De naam
Georgië betekent wolvenland en komt via het Russisch van het Arabisch-Perzische Goerdzjistan.
De inwoners noemen zichzelf Karten of Kartveli, hun taal Kartoeli, hun land Sakartvelo (de plek van
de Georgiërs), naar hun oervader Kartlos.
Stadhouder Vorontsov maakte van Tiflis een oase van Europese cultuur en Italiaanse opera. Vanuit
Rusland kwam een beperkte vorm van toerisme op gang, met o.a. Poesjkin in 1829 en Lermontov in
1837: hij werd verbannen naar het ‘warme Siberië’ (p. 45-55).
De bekendste en beruchtste Georgiër is Stalin (1878-1953). Zijn geboortehuis in Gori (70 km ten
noordwesten van Tbilisi) is nu een museum. Tussen 1902 en 1913 werd hij zes keer verbannen naar
Siberië, maar telkens vluchtte hij. Georgische mensjewieken speelden een rol in de Februari-
revolutie, maar ze verzetten zich tegen de Oktober-revolutie. In januari 1918 werd in Tbilisi de eerste
universiteit van de Kaukasus opgericht. Op 26 mei 1918 verklaarden ze Georgië onafhankelijk, maar
in februari 1921 werd het land veroverd door het Rode Leger en werd het een Sovjetrepubliek. In
1924 kwam de bevolking in opstand, maar die werd door Stalin bloedig onderdrukt en 130.000
inwoners naar Siberië gebracht. De adel en de orthodoxe kerk werden geliquideerd, kerken en
kloosters vernield, priesters geëxecuteerd en de landbouw met geweld gecollectiviseerd (p. 75-86).
In de jaren 20 werd de Georgische taal en cultuur nog met rust gelaten, maar in de jaren 30 werd
alles gerussificeerd en dan nog wel door de Georgiërs Stalin en Beria. De Grote Terreur sloeg ook
daar toe. Tijdens de WO II vochten een half miljoen Georgiërs mee in het Rode Leger; 300.000
sneuvelden! Er sneuvelden ook nog 572 Georgiërs op Texel bij hun opstand tegen de Duitsers in
1945. Die worden nog elk jaar herdacht (p. 86-100).
In 1943-44 werden allerlei volkeren gedeporteerd naar Siberië, o.a. 100.000 islamitische Georgiërs.
En in 1949 enkele tienduizenden Grieken, die al 2.500 jaar aan de Georgische kust woonden (p. 101).
De ‘Geheime Rede’ van Chroesjtsjov (1956) viel in slechte aarde bij vele Georgiërs. Van 1972 tot 1985
was Sjevardnadze partijchef in Georgië. Er werd betoogd tegen de verwaarlozing van de kloosters en
voor het behoud van het Georgisch als officiële taal. Toen Gorbatsjov in 1985 zijn campagne tegen
alcoholisme startte, moesten in Georgië duizenden hectaren wijngaarden verdwijnen (p. 112).
De Abchaziërs en Osseten vroegen al in de jaren 80 aansluiting bij Rusland, omdat ze zich niet thuis
voelden bij de nationalistische Georgiërs. In april 1989 vielen 21 doden en honderden gewonden bij
een vreedzame betoging van Georgiërs voor meer autonomie. Na de verkiezingen van oktober 1990
kwam er een niet-communistische regering en op 9 april 1991 riep het parlement de
onafhankelijkheid uit. In 1992 werd het lid van de UNO, van een aantal Europese organisaties en in
2
1994 van het ‘Partnership for Peace’ van de NATO (p. 113-121). Het Engels neemt steeds meer de
plaats in van het Russisch.
In 1992 telde het land 5,5 miljoen inwoners, maar 1,2 miljoen emigreerden naar Rusland en elders
voor werk en een beter salaris. Door het verlies van Abchazië en Zuid-Ossetië telt het nu slechts 3,7
miljoen inwoners op 70.000 km².
In december 1991 was er een gewapende opstand tegen president Gamsachoerdia. Die vluchtte naar
buurland Tsjetsjenië. Sjevardnadze nam in 1992 zijn taak over, maar de verdeeldheid bleef en
Georgische nationalisten wilden 70.000 Armeniërs, Grieken en andere minderheden verdrijven.
Bij de afscheiding van Abchazië en Zuid-Ossetië vielen een paar duizend doden en in 1993 nog eens
7.000 bij executies in Abchazië. 250.000 Georgiërs moesten uit Abchazië vluchten. Sjevardnadze kon
de orde niet herstellen, hij moest Russische hulp inroepen om overeind te blijven en in 2003 trad hij
af bij de ‘Rozenrevolutie’, die Saakasjvili aan de macht bracht. Hij pakte de corruptie aan en zorgde
voor economische groei. Zijn pogingen om lid te worden van de NATO en de EU mislukten.
Op 7 augustus 2008 viel Georgië binnen in Zuid-Ossetië, maar het Russische leger verjoeg de
Georgiërs voorgoed uit Zuid-Ossetië en uit Abchazië en zorgde voor massale vernielingen in Georgië.
Poetin vergeleek het Georgische leger met nazi’s, wat hij in 2022 herhaalde voor Oekraïne. Hij vindt
dat beide landen bij Rusland horen. Het ‘onafhankelijke’ Abchazië beslaat 8.600 km² en telt 240.000
inwoners; Zuid-Ossetië is 3.900 km² groot en telt 53.000 inwoners (p. 138).
In 2020 werd Georgië zwaar getroffen door de tweede golf van corona. In september-november was
er dan oorlog tussen de buurlanden Azerbeidzjan en Armenië, met 5.000 doden en de verdrijving van
tienduizenden Armeniërs als gevolg. Rusland versterkte zijn greep op de zuidelijke Kaukasus.
De auteur besluit: Georgië noemt men het hof van Eden, maar dat is het nooit geweest. De economie
is zwak, de politici maken permanent ruzie, de tolerantie tegenover de vele minderheden is erg klein
en de verering van Stalin blijft overeind.
Het boek eindigt met een zeer uitgebreide chronologie die reikt tot januari 2021, een nuttige
verklarende woordenlijst, een degelijke bibliografie, een lijst met geografische namen en een
personenregister.
Het boek van Montefiore over Stalin (p. 172) bestaat ook in het Nederlands.
Beoordeling
Marc Jansen heeft met veel deskundigheid een helder en kritisch beeld getekend van een
ingewikkeld land met een rijke geschiedenis dat worstelt met zichzelf en maar moeizaam tot rust en
bloei komt. De kaart zit verstopt in de kaft vooraan. Ze is onmisbaar, want vele plaatsnamen zijn
onbekend. Gegevens over oppervlakte en inwoners krijgen we pas op p. 122-123. Aanbevolen voor
wie dit land (en Poetin) beter wil leren kennen.
Referentie
Belaagd paradijs
Een geschiedenis van Georgië
Marc Jansen
Uitgeverij Van Oorschot, Amsterdam/ElkeDagBoeken, Antwerpen, 2021
Foto’s, chronologie, woordenlijst, bibliografie, geografische namen, register
Paperback, 195 pagina’s, 21 x 14 cm,0 € 22,50
ISBN 978-90-282-2307-3
©Jef Abbeel mei 2022 www.jefabbeel.be
Commenti