top of page
  • Jef Abbeel

Stalin

I.De auteur van deze biografie, zijn werkwijze en de titel.

Oleg Chlevnjoek is een vooraanstaand historicus en hoofdmedewerker aan het Centrum voor de geschiedenis van de 2° W.O. en aan het Russisch Staatsarchief voor Sociale en Politieke Geschiedenis.

In deze hoedanigheid heeft hij toegang tot de meeste archieven.

Hij is geboren in 1959, dus zes jaar na de Stalintijd, maar hij heeft wel 30 jaar in de Sovjet-tijd geleefd en al 20 jaar van zijn leven besteed aan Stalin en over hem geschreven: The history of the Gulag en Stalin’s Shadow.

Hij is van etnisch Oekraïense afkomst, zoals blijkt uit zijn naam. Hij is ook in Oekraïne geboren.

Deze biografie is zijn eerste werk dat in het Nederlands is vertaald.

Ze is oorspronkelijk in het Russisch geschreven. Zijn medewerkster en vertaalster Nora Favorov heeft ze in het Engels vertaald : “Stalin. New biography of a dictator”. Chlevnjoek heeft deze vertaling geautoriseerd.

De Engelse titel is correcter dan de Nederlandse (van Toon Dohmen): “Stalin. De biografie”.

Want de laatste 25 jaar zijn er vele biografieën van Stalin verschenen, ook van Russen zoals Volkogonov in 1991.

Volkogonov (1928-1995) was een ex-kolonel en ex-Stalinist, die pas na 1985 in de archieven ontdekte dat zijn ouders door Stalin uitgeroeid waren.

De omvangrijkste is die van de Amerikaanse hoogleraar Stephen KOTKIN(°1959) : Stalin, Paradoxes of Power. Penguin, Londen, 2014.

Alleen deel 1(1878-1928) van de 3 telt al 949 p.

En wellicht zullen er in de toekomst nog nieuwe archieven opengaan en weer nieuwe gegevens onthullen.

De literatuur over Stalin is eindeloos en varieert van populistische verheerlijking van “het grootste genie der mensheid” tot wetenschappelijk zeer verantwoord zoals dit boek met eindeloos veel verwijzingen naar archieven en andere bronnen.

Rond 1985-1991 gingen de archieven stapsgewijs open en kwam de stroom op gang.

Bekende en goede biografen zijn Dimitri Volkogonov(1928-1995), Simon Sebag Montefiore (°1965, Brit met Italiaans-Joodse roots) en Orlando Figes(°1959, Brit).

Chlevnjoek had het voordeel dat hij toegang kreeg tot archieven die pas de laatste jaren opengingen en hij baseert zich meer op die archiefstukken dan op memoires van medewerkers van Stalin, die aan zelfcensuur moesten doen en vervolgens ook nog eens gecensureerd werden door de overheid.

Hij gaat ook fel tekeer tegen pseudowetenschappelijke literatuur van hedendaagse Stalinisten, die beweren dat de Russen het veel beter hadden tijdens Stalin en dat de terreur ontstaan is buiten Stalin om, terwijl Chlevnjoek telkens aantoont dat de bevelen van Stalin zelf kwamen.

Of dat de terreur gerechtvaardigd was om die miljoenen doden ook echte volksvijanden waren

Of omdat de SU zich moest voorbereiden op een oorlog.

In diverse Russische steden kent Stalin trouwens een revival : in Lipetsk en andere werden er recentelijk weer standbeelden van hem gezet, die zowel bloemen als vandalen krijgen(Russia Report van Radio Free Europe, 1.9.15)

Chlevnjoek heeft zijn biografie een aantrekkelijke vorm willen geven, door elk van de zes hoofdstukken te beginnen met een lang fragment over Stalins dood.

Maar dat komt zeer verwarrend en chaotisch over en stoort ook dikwijls het spannend verloop.

Dat geldt ook voor het privéleven van Stalin en zijn familie, dat heel verbrokkeld aan bod komt, meer na zijn dood dan ervoor. Ik haal het hier dan ook eruit en begin ermee.

Je kunt dus best eerst alle chronologische hoofdstukken lezen en dan de intermezzo’s.

II.Stalin privé

Na een lang voorwoord over zijn werkmethode, begint Chlevnjoek dan eindelijk over het leven van Stalin.

Hij ziet daarin twee periodes : 38 jaar vóór de Revolutie van 1917, 36 erna.

Joseb (Soso) Vissarionovitsj Dzoegasjvili werd officieel geboren 1879 in Gori, Georgië. Hij was dus tien jaar ouder dan zijn latere tijdgenoot Hitler.

Maar Chlevnjoek vond een doopregister, waaruit blijkt dat hij al op 6 december 1878 werd geboren. Hij vervalste later, rond 1913, dus zowel zijn naam tot Jozef Stalin als zijn geboortejaar.

Het geboortehuis van Stalin staat nog altijd overeind in Gori en Beria heeft er een tempel bij laten bouwen. Er is ook nog een Stalinlaan en een Stalinmuseum.

Zijn ouders waren niet echt arm, want hij mocht naar school.

Zijn vader was een (Ossetische) rondtrekkende schoenlapper. Hij sprak zowel Russisch als Georgisch en was geletterd.

Hij werd een gewelddadig alcoholist en moest van zijn vrouw het huis verlaten.

Stalin was het derde kind, maar de eerste twee stierven vroeg.

Stalin sprak aanvankelijk enkel Georgisch, net zoals zijn gevaarlijke medewerker Beria, soms tot ergernis van de andere leden van het Politbureau, die dat duo niet verstonden en wantrouwden.

Georgië was (en is ) een klein, achtergebleven en onrustig gebied in West-Azië, ten zuiden van de Kaukasus, grenzend aan Turkije, Armenië, Azerbeidzjan en Rusland. Lenin noemde Stalin trouwens de “Aziaat”. De bloedwraak bestond er nog en Stalin nam ze mee naar Moskou.

Georgië ligt dichter bij Bagdad dan bij Sint-Petersburg. Saddam Hoessein was een grote fan van Stalin en zijn studeer- en slaapkamer stonden vol met boeken over zijn idool (Montefiore, p. 41). Het is ook een zonnig land en lijkt met zijn wijngaarden meer op Sicilië dan op Siberië.

Het was dus wel een prestatie voor Stalin om als niet-Rus op te klimmen tot de hoogste macht.

In de late Middeleeuwen hoorde Georgië bij het Mongoolse rijk, van 1510 tot 1810 bij het Osmaanse. Tussen 1810 en 1878 werd het veroverd door Rusland.

In 1918 verklaarde het zich onafhankelijk, maar in 1921-23 werd het heroverd door het Rode leger.

Pas in 1991 werd het onafhankelijk met als hoofdstad Tbilisi. Het telt nu ca. 5 miljoen inwoners, waarvan 1,25 in de hoofdstad, waar het in de zomer broeiend heet kan zijn.

Vanaf zijn 11° jaar leerde Stalin ook Russisch op de theologische school, een soort klein seminarie, in Gori.

Maar zijn Russisch bleef een zwaar Georgisch accent behouden.

Duits, Engels of Frans leerde hij nooit.

Van 1894 tot 1899 studeerde hij, met een studiebeurs van de priester van zijn dorp, voor orthodox priester in het seminarie van de Georgische hoofdstad Tiflis / Tbilisi.

Hij behoorde er aanvankelijk tot de beste leerlingen, maar verloor zijn geloof en werd wegens zijn marxistische propaganda en revolutionair gedrag (en minder goede uitslagen) van het seminarie gestuurd.

Toch kreeg hij een attest van “goed gedrag” mee, dat ook bewaard is.

Op zijn 21° werd hij beroepsrevolutionair in de “Russische Sociaaldemocratische Arbeiderspartij”. Hij studeerde wel verder als autodidact.

Hij werd bankovervaller om de partijkas te spekken. Werken deed hij niet. Later wel wanneer hij aan de macht was.

Zes keer werd hij verbannen naar Siberië.

Maar toen was Siberië eerder een open gevangenis, met slechts één deeltijdse politieagent per dorp, zodat men gemakkelijker kon ontsnappen dan tijdens de communistische periode. Revolutionairen ontmoetten er elkaar, brachten er leesvakanties door, maakten er ook ruzie. Ze hadden er ook vele kortstondige relaties met vrouwen. Vooral Stalin had blijkbaar een grote aantrekkingskracht op hen.

In 1906 trouwde hij een eerste keer met Jekatarina of Kato Svanidze.

In 1907 werd hun zoon Jakov geboren. Hij kreeg de achternaam Dzjoegasjvili. Toen bestond de naam Stalin nog niet.

Op 25 november 1907 stierf zijn verwaarloosde vrouw Kato in zijn armen aan tbc.

Jakov werd opgevoed door de familie van zijn vrouw.

Stalin had nog weinig contact met hem en was niet tevreden over zijn leven.

Jakov trouwde twee keer. Bij zijn tweede vrouw kreeg hij in 1939 een dochter, Goelia.

In 1943 viel hij in Duitse handen.

Er wordt verteld dat de Duitsers hem wilden ruilen tegen de krijgsgevangen generaal von Paulus. Stalin zou dat geweigerd hebben, gezegd hebben dat hij zelfmoord had moeten plegen,

maar Chlevnjoek heeft daarvoor geen enkel bewijs gevonden.

In zijn Siberische tijd had Stalin geregeld een verhouding, o.a. met Maria Koezakova, een jonge weduwe, bij wie hij in 1910 een zoon verwekte en in 1914 met een 14-jarig meisje, bij wie hij waarschijnlijk ook een zoon had.

Blijkbaar was er toen nog geen alimentatieplicht.

In 1919 trouwde Stalin een tweede keer, nl. met Nadja Alliloejeva, nadat hij eerst een verhouding had met haar moeder Olga.

Nadja was 17, Stalin 41.

Uit dit tweede huwelijk had hij één zoon Vasili(1921-1962) en één dochter, Svetlana(1926-2011). Verder een aangenomen zoon, Artjom, over wie we niet veel weten.

Vasili en Svetlana kregen de familienaam van hun moeder. Stalin was geen officiële naam. En hij wou niet dat zijn kinderen gebruik zouden maken van zijn bekendheid en zijn macht om privileges te krijgen. Uiteindelijk kregen ze die wel, levenslang en in overvloed.

Er is ook een andere versie die zegt : Svetlana heette Stalina tot 1957, maar na het partijcongres van 1956, waarop de eerste destalinisatie plaatsvond, veranderde ze haar achternaam in Alliloejeva, de enige naam waaronder ze in de SU van de jaren ’60 en ’70 bekend was.

Op zijn zoon Vasili had Stalin veel kritiek : hij wou niet studeren en verbraste veel overheidsgeld aan drank, vrouwen en dure pronkauto’s. Uiteindelijk werd hij piloot bij het leger, maar in 1943 werd hij wegens wangedrag ontslagen door zijn vader.

Vasili trouwde drie keer, nl. in 1940, 1946 en 1950. Uit zijn eerste twee huwelijken had hij telkens een zoon en een dochter, in totaal dus vier kinderen.

Vasili bleef zich misdragen met drank en vrouwen, was op zijn dertig al een oude man, hij liet een duur landhuis bouwen en meer dan eens renoveren, liet per vliegtuig dure spullen overkomen uit Duitsland, belandde tijdens Chroesjtsjov in de gevangenis en stierf in 1962 op zijn 41° in ballingschap.

Van Svetlana hield Stalin wel, maar hij maakte geen tijd vrij om zich met haar opvoeding bezig te houden.

Ze zagen mekaar wel als ze op vakantie gingen in Sotsji aan de Zwarte Zee.

Of in 1935 toen ze samen een ritje deden met de metro en overrompeld werden door enthousiaste massa’s.

Nadja was een ijverige vrouw, die zich als “first lady” zeer eenvoudig gedroeg,

aldus Chroesjtsjov, die haar in 1929 leerde kennen aan de Industriële Academie in Moskou, waar zij verder studeerde toen ze al twee kinderen had.

Zij introduceerde Chroesjtsjov, een ex-monteur in de mijnen van het Donetsbekken, bij Stalin en nodigde hem thuis uit.

Ze haatte Beria en wou niet dat Stalin hem thuis uitnodigde.

Stalin zelf leefde trouwens ook heel sober en droeg bijna altijd dezelfde kleren.

In 1932 pleegde Nadja zelfmoord, op haar 30° . De officiële doodsoorzaak was een “gesprongen appendix”. Dat was ook de versie die Nina Loegovskaja gehoord had toen ze de begrafenis bijwoonde.

De aanleiding tot haar zelfmoord was een openlijke flirt van Stalin met een andere vrouw tijdens een feest. Maar ze was al langer ongelukkig om Stalins harde dictatuur en om zijn aanpak van de collectivisatie.

Stalin maakte elke liefdesrelatie kapot, door ze op te offeren aan zijn politieke en messianistische ambities om een plaats te veroveren in de geschiedenis, wat hem gelukt is. Verder ook door zijn onbeschoft gedrag en door te flirten met andere vrouwen in het bijzijn van zijn vrouw. En hij had keuze te over: vrouwen van zijn kamerdienaars zoemden om hem heen.

Stalin was wel heel bedroefd en trouwde later niet meer opnieuw.

Vasili en Svetlana werden dus vooral opgevoed door een gouvernante, een huisonderwijzer en ander personeel.

Svetlana studeerde wel goed. Ze werd meerdere keren verliefd. Maar haar vrienden vielen niet in de gunst van Stalin. Hij ergerde zich ook aan het feit dat zijn kinderen tijdens de oorlog vrolijk verder genoten van het leven alsof er niets aan de hand was.

In 1942 werd de 16-jarige Svetlana verliefd op de 38-jarige filmmaker Aleksey Kapler.

Stalin vergat dat hij op zijn 41 ook getrouwd was met de 17-jarige Nadja, hij was woedend en liet Kapler arresteren, zogezegd omdat hij een Engelse spion was.

Toen Svetlana zei dat ze van hem hield, kreeg ze twee oorvijgen.

Svetlana getuigt dat ze haar vader nog nooit zo kwaad had gezien en dat die arrestatie een einde maakte aan hun bijzondere band(311).

Haar tweede vriend heette Grigori Morozov. Hij was een jood. Stalin verzette zich hevig en wou hem niet ontmoeten. Toch trouwde de 19-jarige Svetlana met hem in 1945 en ze kreeg in datzelfde jaar een kind van hem: Josef Morozov. Wellicht had Stalin toestemming gegeven voor het huwelijk om haar bitterheid na de zaak Kapler weg te nemen. Maar nadien moest Svetlana op Stalins bevel van Morozov scheiden.

In 1948 trouwde ze opnieuw, nu met Joeri Zjdanov, zoon van Stalins trouwe medewerker Andrej Zjdanov, die al in 1948 stierf. In 1950 kregen ze een dochter Katja Zjdanova. Kort nadien liep ook dit huwelijk helaas spaak.

Nadien werd ze verliefd op en trouwde ze een 3° keer, nu met een Indiase communist, Bradegh Singh. Toen deze in Moskou stierf, werd hij gecremeerd.

Svetlana mocht in 1967 de as overbrengen naar India. Vandaar vluchtte ze naar Amerika.

Haar vlucht naar het Westen en haar interviews voor Amerikaanse tv-stations en kranten veroorzaakten een schok in en buiten de SU.

Ze vestigde zich in Princeton, New Jersey.

Daar schreef (of dicteerde) ze drie boeken:

a)”Twintig brieven naar een vriend” (1967);

b)”Svetlana, het verhaal van Stalins dochter” en

c)”1969 : slechts één jaar”.

Haar boeken geven een levendige kijk op het leven in de familie en in het Kremlin.

Ze uitte ook veel kritiek op Beria, die volgens haar de geest van haar vader vergiftigde en de schuld was van de wreedheid van Stalin. Ze vergaf Beria nooit dat hij lachte toen haar vader op sterven lag.

In Amerika werd ze opnieuw verliefd, eerst op Louis Fisher, een Amerikaanse Sovjetdeskundige, die in 1970 stierf.

Daarna op William Peters, een architect, met wie ze trouwde in 1970. In 1971 werd hun dochter Olga geboren. Olga was dus haar derde kind. In 1972 scheidde ze van Peters. Het was haar 4° huwelijk en haar 4° scheiding.

In 1982 verhuisde zij met Olga naar Cambridge in Engeland.

In augustus 1984 kreeg ze heimwee naar haar geboorteland en keerde ze met Olga(die enkel Engels kende) terug naar de SU. Daar kreeg ze meteen het Sovjet-burgerschap terug. De autoriteiten wilden dat ze in Gori, het geboortedorp van haar vader, ging wonen, maar ze kreeg daar ruzie met haar Georgische familie.

In 1986 mocht ze terugkeren naar de VSA. Daar stierf ze in 2011(boek nr. 10).

Na de oorlog zag Stalin zijn kinderen en kleinkinderen nog zelden. Ze waren wel aanwezig bij zijn dood, zoals ook blijkt uit het aangrijpende getuigenis van Svetlana (zie bij 1953) en uit de memoires van medewerkers van Stalin.

Tot daar Stalin privé, deels ook op basis van Montefiore (2).

III.

Over naar Stalin als revolutionair en politicus.

Vanaf 1899/1900 tot 1917 leefde hij in de illegaliteit.

In 1902 werd hij een eerste keer gevangen genomen en na 1,5 jaar cel naar Siberië verbannen.

In 1904 ontsnapte hij en sloot zich aan bij de bolsjewieken van Lenin, veelal meedogenloze en met bloed besmeurde jonge mannen, met zeer uiteenlopende achtergronden: Russen, Oekraïners, Georgiërs, Polen, Armeniërs, Joden, antisemieten.

Bekende joden waren : Trotski, Kaganovitsj, Mechlis, Kamenev, Zinovjev,

Stalins doctores Proskrjobysjeva, zijn veiligheidschef Karl Pauker, zijn dagboekschrijfster Maria Svanidze(zijn eerste vrouw heette Kato Svanidze).

Hij gaf hun de raad om Russische pseudoniemen te nemen, want hij had “Mein Kampf” gelezen en hij wou Hitler niet op stang jagen(Montefiore).

In 1905 ontmoette hij Lenin voor het eerst, in Finland en in 1912 een tweede keer, in Krakau.

Lenin was ook een schuilnaam, nl. voor Vladimir Ilich Oelyanov(1870-1924).

Stalin kreeg de leiding van de partij in Georgië en mocht naar congressen in Stockholm (1906) en Londen (1907). Hoe hij zich overal behielp zonder talenkennis, is niet duidelijk.

In 1908 werd hij opnieuw gevangen genomen en naar Siberië gestuurd, maar in 1909 was hij al terug in Bakoe en Tiflis om daar onrust te stoken.

In 1910 volgde de derde arrestatie en verbanning naar Siberië, waar hij tijdelijk een andere vrouw leerde kennen, Maria Koezakova, bij wie hij een zoon had. In 1911 ontsnapte hij alweer.

In 1912 werd hij lid van het centraal comité van de partij en naaste medewerker van Lenin. Maar deze kon hij enkel in het buitenland ontmoeten.

In 1912 of 1913 maakte Lenin vanuit het buitenland hem lid van het Centraal Comité van de bolsjewieken en dus één van zijn naaste medewerkers. Hij schreef een eerste artikel onder de naam “Stalin”, de man van staal.

In 1913 werd hij voor de vierde keer verbannen naar Siberië. In brieven vertelde hij dat het in Koerejka soms min 45° was. En hij smeekte om geld toe te zenden. Hij maakte er ruzie met zijn huisgenoot Sverdlov, ook een verbannen revolutionair.

Deze klaagde in een brief dat "die Georgiër" weigerde mee te helpen in het huishouden.

Daarna trok Stalin in bij het gezin Peregrygin, dat bestond uit 5 broers en 2 zussen, allen weeskinderen. Hij had daar opnieuw een verhouding, nu als 35-jarige met Lidia Pereprygina, een meisje van 14 jaar, bij wie hij mogelijk ook een kind

kreeg(p. 50).

Verder amuseerde hij zich met op witte zalm vissen en met jagen.

De auteur onderbreekt zijn verhaal dan (weer) door ineens te vertellen over de beveiliging van Stalin in de jaren ’30-’50. 408 mannen beschermden hem, in ploegendienst. Die agenten verdienden in 1951 ruim 5300 roebel per maand, d.w.z; 8 keer het gemiddelde loon van 660 roebel en 60 keer zoveel als een boer (90 roebel, p. 55). Veel van dat geld ging naar drank en vrouwen. Stalin wist dat, maar vond het niet erg, want dan werden ze loslippiger.

De schrijver geeft hier ook cijfers van de terreur en van de dood door uithongering (57-58), maar een precies getal van de vele miljoenen geeft hij niet.

In hoofdstuk 2 keert hij terug naar Stalin, maar dan ineens naar het jaar 1917.

Over 1914-1916 en de vijfde verbanning lezen we niets.

De februari-revolutie van 1917 en het aftreden van de tsaar gebeurden zonder Lenin, die in Zwitserland zat en zonder Stalin, die in Siberië zat.

De socialisten van Kerenski kwamen aan de macht van een parlementaire republiek.

Stalin keerde terug uit Siberië, Lenin met Duitse hulp uit Zwitserland.

Stalin trok naar Petrograd, het latere Leningrad, waar hij samen met Kamenev hoofdredacteur werd van de partijkrant Pravda.

Lenin wou de voorlopige regering omverwerpen en zelf aan de macht komen. Dat lukte, mogelijk ook omdat hij de bevolking “vrede, brood en grond” beloofde, een belofte die slechts gedeeltelijk vervuld werd.

In maart 1918 sloten Lenin en Trotski, onder druk van de snel oprukkende Duitse troepen, een vernederend vredesverdrag met Duitsland, in de Wit-Russische stad Brest-Litovsk.

Chlevnjoek vertelt hier niet dat Rusland toen veel gebieden verloor: een deel van Polen, Estland, Letland, Litouwen, Finland, tijdelijk ook Oekraïne en dat het dan ook nog eens een schadevergoeding moest betalen.

Maar in 1939-1940 heroverde het die gebieden.

De auteur spreekt wel over de troonsafstand van de tsaar Nicolaas II(p.62), maar vreemd genoeg niet over de moord op de tsaar en heel zijn familie, in juli 1918, in Jekaterinenburg, in de Oeral, door huurlingen. Hij zegt dus ook niets over de verantwoordelijkheid van Lenin en Stalin daarbij.

Dit laatste werd al in 1993 met archiefdocumenten duidelijk aangetoond door de Oostenrijkse historica en Slaviste Elisabeth Heresch in haar schitterend boek "Verraad, lafheid en bedrog. Leven en dood van de laatste tsaar".

Bij die huurlingen was ook Imre Nagy, in 1956 de held van de Hongaarse revolutie, die in 1990 een standbeeld kreeg nabij het parlement in Boedapest.

Die moord gebeurde tijdens de bloedige Burgeroorlog, die duurde van 1918 tot 1921 en die uiteindelijk gewonnen werd door de Roden.

Chlevnjoek zegt wel dat van de 16 miljoen doden tussen 1914 en 1922, er meer vielen tijdens de wrede Burgeroorlog en de hongersnood van 1921-1922 dan in de strijd tegen de Duitsers(75-76).

In 1920 probeerde het Rode Leger, o.l.v. zijn briljante veldheer Toechatsjevski (1893-1937), ook Polen te heroveren en dan door te stoten naar Berlijn, maar dit plan mislukte compleet.

Toechatsjevski was afkomstig van Poolse adel. In 1915 was hij door de Duitsers een tijdje krijgsgevangen genomen, samen met De Gaulle, met wie hij vloeiend Frans sprak.

De auteur wijt de nederlaag van 1920 aan de militaire onbekwaamheid van Stalin, die daarna ontslag nam uit zijn militaire functies ten voordele van Trotski(84).

Toechatsjevski had Stalin ook zijn fouten verweten. Het kwam nooit meer goed tussen die twee. Stalin nam wraak in 1937 en liet zijn rivaal doodschieten. Gorbatsjov rehabiliteerde hem.

Na de Burgeroorlog braken hongersnood en opstanden van boeren en matrozen uit.

Lenin liet zijn principes even varen en liet met zijn N.E.P. (Nieuwe Economische Politiek) tijdelijk weer wat marktmechanisme toe.

Vanaf 1921 werd hij ziek : aderverkalking in de hersenen, hoofdpijn, tijdelijke verlamming, beperkt spraakvermogen. De auteur vermeldt niets van de syfilis die hij tijdens zijn ballingschap zou opgelopen hebben in de Italiaanse havenstad Genua.

Later zouden Beria en Mao trouwens dezelfde kwaal oplopen.

Stalin maakte gebruik van de ziekte om meer macht in de partij naar zich toe te halen, ten nadele van Trotski.

Behalve met de opvolging, was hij ook bezig met alle republieken zoals Oekraïne, Wit-Rusland, Georgië, Azerbeidzjan, Armenië te verenigen in één Russische Federatie. Het is niet duidelijk of dit spontaan of onder druk gebeurde.

Naarmate het einde naderde, toonden Lenin en zijn vrouw, met wie Stalin geregeld ruzie had gemaakt, een duidelijke voorkeur voor Trotski als opvolger. Lenin liet in de periode van december 1922 tot maart 1923 meermaals zijn ongerustheid horen over de enorme macht die secretaris-generaal Stalin verworven had, zelfs in het leger, het domein van Trotski en over zijn grof en onbehouwen gedrag tegenover Kroepskaja.

Maar op het partijcongres van maart 1923 was Lenin zo verzwakt door drie beroertes dat hij niet meer kon spreken.

In januari 1924 stierf Lenin. Hij was slechts 54 jaar oud.

Stalin mocht de lijkrede houden. Ondanks het "politiek testament" van Lenin, werd Stalin op het partijcongres van mei 1924 herkozen als secretaris-generaal. Toch ging de strijd om de macht nog drie jaar verder.

En het ging vooral om de macht, meer dan om de tegenstelling tussen Stalins “socialisme in één land” en Trotski’s wereldrevolutie.

In januari 1925 werd Trotski, een Oekraïense jood met eigenlijke naam Lev Bronstein, verwijderd van zijn post van Volkscommissaris voor Militaire Zaken ofwel minister van defensie.

In oktober 1927 werden hij en Zinovjev uit het Centraal Comité van de partij gezet. Toen hij het woord wou nemen, kreeg hij een boek en een glas naar zijn hoofd geslingerd(111).

In november 1927 werd hij weggestuurd naar Kazachstan en in 1929 het land uit gezet.

Al wie ook maar even de kant van Trotski had gekozen, werd in de jaren '30 tijdens de Terreur vermoord.

Trotski zelf werd overal achtervolgd door NKVD-agent Soedoplatov en uiteindelijk in augustus 1940 in Mexico op vreselijke wijze vermoord door Soedoplatovs medewerker, Ramon Mercader, zoals Soedoplatov beschrijft in zijn memoires. Hij zou doormidden gekliefd zijn met een bijl of een ijsspiets.

Trotski's medewerkers Rykov en Boecharin werden in 1938 tijdens de grote terreur geëxecuteerd. En andere Trotskisten werden afgemaakt in Spanje, tijdens de Burgeroorlog.

Net zoals bij de Franse Revolutie, waarvan de bolsjewieken de geschiedenis goed kenden, begon ook de Russische vanaf 1927 haar eigen kinderen op te eten (112).

Het is niet duidelijk of Stalin in 1927/28 de zuiveringen van 1935-39 al voor ogen had.

Stalin was dus in feite al aan de macht in 1922 en dat tot 1953, 31 jaar lang.

Hij was bijzonder intelligent, hij had een enorm geheugen, was sluw, ziekelijk wantrouwig, een meester in intriges. Eens aan de macht, werkte hij 16 uur per dag. En hij wist alles van zijn medewerkers en van zijn tegenstanders, zeker hun zwakke kanten.

Hij creëerde het Stalinisme: alle macht bij één persoon, persoonsverheerlijking

(al in 1925 veranderde hij de naam Tsaritsyn in Stalingrad), klassenstrijd tegen adel, grondbezitters, boeren, die zowel hij als Lenin beschouwden als contrarevolutionaire krachten, uitschakeling van tegenstanders en van de markteconomie, socialisme in één land i.p.v. wereldrevolutie zoals Marx, Lenin en Trotski wensten, voorkeur voor de zware en militaire industrie, onderwijs en cultuur in dienst van de totalitaire staat en de wereldmacht, dictatuur van het proletariaat, waarvan hij zichzelf de verpersoonlijking zag.

Hij industrialiseerde de SU met 5-jaren-plannen.

Dit ging ten koste van de landbouw, die hij collectiviseerde. Boeren die zich verzetten, werden ongenadig afgemaakt, met vele miljoenen, zeker in Oekraïne.

Tegenstanders werden ongenadig uitgezuiverd.

De mensen leefden in permanente angst voor de terreur. Zie boek van Figes (3) en vooral van Loegovskaja(4), over de jaren 1932-1937

De Goelagarchipel, die al bestond tijdens Lenin, werd enorm uitgebreid met miljoenen bannelingen, 28 miljoen volgens Montefiore, die daar in onmenselijke omstandigheden aan het werk werden gezet en soms nieuwe steden uit de grond moesten stampen zoals Magnitogorsk. Bij de bouw van deze stad stierven 20.000 mensen(Montefiore).

En de bewaking was nu heel streng, totaal anders dan in de tsarentijd.

Zie boek van Anne Appelbaum(5).

De auteur maakt dan weer een zijsprong, naar het leesgedrag van Stalin. Hij las soms “500 p. per dag”, wat me iets te veel lijkt.

Hij kreeg veel brieven. Daarvan werd door medewerkers een selectie gemaakt.

Hij las ook veel boeken, liet nieuwe geschiedenisboeken schrijven en films maken, o.a. over zijn idolen Ivan de Verschrikkelijke en Peter de Grote.

De vele theoretische boeken die hij zelf schreef, werden in miljoenen exemplaren en in meerdere talen gedrukt, maar na zijn dood vermalen tot papierpulp(129).

Zijn talenkennis was beperkt tot Georgisch en Russisch. Hij had interesse voor Duits, Frans en Engels, maar daar bleef het bij.

Tussen p. 128 en 129 staan de enige foto's: 16 pagina's, o.a. van zijn tweede vrouw en van zijn kinderen uit beide huwelijken.

Vanaf 1928 begint Stalin zijn politiestaat en zijn ideologisch gefundeerde en genadeloze klassenstrijd tegen de boeren. Tot 1953 werd hun graan opgeëist, de staat gaf er bewust veel te lage prijzen voor, ze werden echt uitgeperst, zeker in Oekraïne en in Siberië. Enkele medewerkers zoals Boecharin en Rykov vonden dat hij te ver ging in zijn afpersing en mishandeling van de koelakken. Boecharin en Rykov werden gestraft voor hun kritiek : in 1929-1930 werden zij uit het partijbureau gezet en in 1938 geëxecuteerd.

De "Grote Sprong" van de industrialisatie werd in 1929 ingezet met de import van enorme hoeveelheden machines en hele fabrieken uit het Westen, dat te lijden had onder de Grote Depressie en daardoor bereid was tot export naar de communistische SU.

De auteur zegt er niet bij welke landen naar Rusland exporteerden: dat waren wellicht Duitsland en de VSA.

Engeland, Frankrijk en België waren boos omdat Lenin de leningen die zij verstrekt hadden voor de eerste industrialisatie tijdens de tsaren, weigerde terug te betalen.

En die leningen zijn nog altijd niet terugbetaald.

Met Duitsland had de SU op 16 april 1922 in Rapallo een geheim economisch, militair en technisch verdrag gesloten, waarbij de Weimarrepubliek in het geheim opnieuw een leger mocht opbouwen op Sovjetgebied, in ruil voor technische hulp.

In Lipetsk b.v., 400 km ten zuiden van Moskou, testte het leger van de Weimarrepubliek, de Reichswehr, eind jaren ’20 Fokker D.XIII-vliegtuigen en wapensystemen en leidde er in het geheim piloten op.

En de handel met de VSA verliep via Armand Hammer(1898-1990), zoon van uit Odessa gevluchte Russische joden. Hij was persoonlijk bevriend met Lenin en al zijn opvolgers tot Gorbatsjov, ook tijdens de Koude Oorlog, hij kreeg de Leninorde, had een huis in Moskou dat fungeerde als officieuze ambassade van de VSA en mocht met zijn privévliegtuig altijd landen in Moskou. Hij liet zijn import deels betalen met kunstwerken, waarmee hij in Los Angeles een privémuseum bouwde. Hij had ook een oliefirma: Occidental Petroleum.

Chlevnjoek zwijgt braafjes zowel over de leningen als over Rapallo en Hammer.

Met Westerse hulp werden dus grote staal-, auto-,tractoren- en chemische fabrieken gebouwd.

De boeren daarentegen werden vanaf 1928 volledig onteigend en verplicht op collectieve boerderijen te werken als arbeiders.

Koelakken die protesteerden, vooral in Oekraïne, werden massaal verbannen naar Siberië of doodgeschoten, hun vrouwen werden genadeloos verkracht(143-144), geestelijken die hen steunden werden gearresteerd door jongeren van de komsomol(communistische jeugd), die ook geen enkel respect toonden voor de kerkgebouwen en ze sloten. Ook hiertegen protesteerde de landelijke bevolking, die zeer gelovig was.

Stalin kantte zich toen tegen een stukje privégrond voor de boeren : dat kwam er pas in 1933 toen duidelijk was dat de landbouwhervorming een grote catastrofe was geworden. De opbrengst van de boerderijen moest bijna volledig naar de industrie en naar bewapening gaan.

De gedwongen collectivisatie verliep snel en met veel geweld: tussen oktober 1929 en februari 1930 steeg het percentage gemeenschappelijke grond

van 7 naar 53 % !

In Oekraïne greep zelfs het leger keihard in, met geweren en kanonnen.

Tussen 1929 en 1933 werden honderdduizenden koelakken doodgeschoten en miljoenen verbannen naar Siberië, waar ze grotendeels stierven door uithongering.

De landbouw en de veeteelt zakten in elkaar: tussen 1929 en 1933 daalde het aantal paarden van 32 naar 17 miljoen, de runderen van 60 naar 33 en de varkens van 22 naar 10.

Stalins "Grote Sprong" was enkel van toepassing op Stalins Hongersnood : alleen al in de winter van 1932-33 stierven 5 à 7 miljoen, volgens Montefiore wel tien miljoen mensen van honger, vooral in Oekraïne en in de noordelijke Kaukasus. Het was de ergste hongersnood uit de geschiedenis.

En miljoenen raakten invalide door ondervoeding. Tyfus trof heel het land.

Toch moesten de uitgehongerde boeren al hun voedsel afgeven en ze werden gemarteld om te zeggen waar ze nog een voorraadje hadden.

Boeren aten honden, paarden, rotte aardappelen, boomschors(Montefoire, p.93). Kannibalisme was wijdverbreid, moeders aten hun eigen kinderen op, zoals blijkt uit recent ontdekte rapporten van de geheime dienst(Chl.,p.153).

In de zomer van 1932 bezocht de Amerikaan Fred Beal, een soort fellow traveller, een aantal dorpen in Oekraïne waar enkel nog lijken lagen, vaak met een laatste briefje dat ze gestorven waren van honger. De ratten hadden er de macht overgenomen(Montefiore,94).

Toen het Oekraïens Politbureau om voedselhulp vroeg, gaf Stalin henzelf de schuld.

De elite was goed op de hoogte van deze situatie : wanneer ze met de trein naar hun vakantieoord Sotsji aan de Zwarte Zee reden, zagen ze de stapels lijken liggen. De kinderen moesten daar de gordijnen dicht trekken.

Stalin vertelde later aan Churchill dat dit de moeilijkste tijd uit zijn leven was geweest, zwaarder dan de invasie van Hitler : "hij had tien miljoen mensen moeten vernietigen" (Montefiore, 100). Uiteraard allemaal door de schuld van de "saboterende boeren en vijanden" (Chlevnjoek, 151-153).

Montefiore schrijft (95) : het dodental was misschien wel tien miljoen, ongeëvenaard in de geschiedenis van de mensheid, tenzij door de nazi’s en door Mao.

En dat allemaal om meer geld te incasseren voor hoogovens en tractoren.

In 1933, bij het tweede vijfjarenplan, deed Stalin een kleine toegeving: de boeren moesten voortaan vaste quota afgeven en mochten de overschotjes houden.

En ze mochten ook een klein stukje grond voor zichzelf bebouwen.

Deze kleine stukjes waren vier jaar later al goed voor 38% van alle groenten en aardappelen en voor 68 % van alle vlees en zuivel(156).

Op 1 december 1934 werd Kirov, de partijbaas van Leningrad, vermoord door Leonid Nikolajev, een werkloos en labiel partijlid. Volgens Montefiore was Stalin de opdrachtgever, maar Chlevnjoek zegt dat daar zijn geen bewijzen voor zijn gevonden.

Dit was het begin van een beperkte terreur, vooral in Leningrad, die zijn hoogtepunt bereikte in 1937-1938.

In april 1935 deed Stalin, op vraag van zijn 9-jarig dochtertje Svetlana, een eenmalige rit met de nieuwe metro, samen met zijn familie.

De massa juichte overal waar ze hem zagen. De extreme beveiliging was dus niet nodig in Moskou zelf.

Toch bleef Stalin wantrouwig, zeker tegenover oude partijleden en generaals die nog gediend hadden onder Trotski, de oprichter van het Rode Leger.

In augustus 1936 begon een eerste showproces tegen o.a. de joden Kamenev en Zinovjev.

Eerst werden ze gemarteld, dan beschuldigd van sabotage en spionage, ten slotte ter dood veroordeeld.

De heksenjacht tegen leden van de bevoorrechte nomenklatoera nam hysterische vormen aan.

In 1937-1938 volgden de grootste zuiveringen met nieuwe showprocessen, weer met martelingen, o.a. tegen Boecharin en Rykov, Toechatsjevski en andere generaals, daarna ook tegen gewone mensen. Zie ook de studies van Karl Schlögel en Robert Conquest(6).

5 van de 15 leden van het Politbureau, 98 van de 139 van het Centraal Comité, 1108 van de 1966 afgevaardigden van het partijcongres, ruim de helft van de legertop, ruim 40.000 officieren, in totaal ca. 400.000 bekwame mensen werden geëxecuteerd (Montefiore).

Toen Toechatsjevski geëxecuteerd werd, kregen de scholen het bevel zijn foto te verwijderen uit de schoolboeken of er een blad over te plakken(Figes, 311-312).

Ook Stalins militaire adviseurs in de Spaanse Burgeroorlog stierven bij hun terugkeer in de executiekelders van de NKVD (Schlögel, 140).

Oude medewerkers werden vervangen door dertigers, die gewillig uitvoerden wat Stalin eiste.

In 1937 gaf hij aan de districtshoofden zelfs de aantallen mensen die ze moesten doden.

Het relaas over de terreur wordt alweer onderbroken door een nieuwe zijstap naar 2 maart 1953, de beroerte en nakende dood van Stalin zelf en de angst van zijn medewerkers om bij hem te komen en om medische hulp in te roepen.

Volgens de artsen die nadien de autopsie uitvoerden, zou snel medisch ingrijpen toch niet gebaat hebben, omdat de beroerte een gevolg was van jarenlange aderverkalking.

Hier volgt ook een uitweiding over Stalins werklust tot diep in de nacht en zijn eis dat zijn medewerkers hetzelfde deden.

Die medewerkers en de andere leden van de nomenklatoera leefden in alle comfort, ze hadden speciale winkels met alle luxegoederen, waar de rode proletariërs niet welkom waren. Hun salarissen en bijkomende “enveloppen” (“pakets”) bedroegen honderdduizenden roebels, vele duizenden keren dat van de gewone mensen, die in kleine flatjes (kommoenolka's) woonden, met gemeenschappelijke keuken, badkamer etc. (183).

Alleen Stalin besliste wie tot deze klasse mocht toetreden.

Na dit zoveelste intermezzo vervolgt de auteur zijn verslag over de Grote Terreur, een naam die hij ontleent aan Robert Conquest(6).

In de archieven vond hij documenten die bewijzen dat het Politbureau alle operaties en quota per regio goedkeurde.

De regionale uitvoerders lieten vaak nog meer "volksvijanden" doden, met goedkeuring van Moskou.

De koelakken die de kampen overleefd hadden, moesten eerst dood.

Dan volgden etnische Polen, Duitsers, Roemenen, Balten en andere nationaliteiten, die in het verre verleden ingeweken waren. Ze waren zogezegd "vatbaar voor rekrutering door het buitenland".

In 1937-1938 werden 1,6 miljoen mensen gearresteerd. 0,7 miljoen mensen werden doodgeschoten, een groot aantal doodgemarteld in de kelders van de geheime dienst.

De archieven tonen duidelijk aan dat Stalin persoonlijk de opdrachtgever en toezichthouder was, hoewel hij de schuld aan Jezjov gaf. Zijn aantekeningen bij de verslagen zijn bewaard en worden hier geciteerd (188).

Een paar voorbeelden : "Kameraad Jezjov, Heel goed ! Ruim dat Poolse spionnengebroed op" of : "U moet niet natrekken, u moet arresteren".

Jezjov genoot van de nachtelijke martelingen in de Loebjankagevangenis, deed er zelf actief aan mee en kwam dan ’s anderendaags bij Stalin verslag uitbrengen met bloedspatten op zijn hemdsmouwen.

De auteur vermeldt niet dat verklikkers beloond werden : dat was al zo met Pavlik Morozov in 1931-1932, die zijn vader verklikte en gedurende de jaren '30 een hele cultus kreeg in verhalen, films, gedichten, toneel en helaas ook nagevolgd werd door andere jongeren, die ook vertelden dat hun vader kritiek had geuit op Stalin(Figes, p. 134-141). Tot 1990 waren er in de SU en in heel Oost-Europa mensen die als bijverdienste hadden : anderen in ’t oog houden en verklikken.

De terreur viel samen met groeiende internationale spanningen en permanente angst voor een inval van Japan in het oosten of Duitsland in het westen.

Er “moest” dus wel gezuiverd worden, om klaar te staan voor een nieuwe oorlog.

Stalin mengde zich actief in de Spaanse burgeroorlog en was ervan overtuigd dat zijn republikeinse vrienden verraden waren door een "vijfde colonne", d.w.z. door saboteurs in eigen kring. In feite waren ze niet opgewassen tegen Franco, die het leger aan zijn zijde had en geholpen werd door Hitler, Mussolini e.a.

Stalin raadde de republikeinen aan om een repressie door te voeren in eigen gelederen (191-193).

De auteur vermeldt er niet bij dat Stalin de goudvoorraad van Spanje naar Rusland liet overbrengen en na de burgeroorlog nooit meer teruggaf.

In augustus 1938 benoemde Stalin Beria tot opvolger van Jezjov.

Deze had zijn klus geklaard en werd doodgeschoten. In de ogen van het volk was Jezjov nu de dader van de Terreur.

Beria was een Georgië(eigenlijk Abchaziër), had een tijdje in de Georgische nationale voetbalploeg gespeeld, hij was intelligent, wreed, sadistisch, martelde graag zelf. Hij had heel veel succes bij de vrouwen, maar kreeg in 1943 wel syfilis (Montefiore). Vrouwen of meisjes die niet deden wat hij vroeg, ondergingen een zwaar lot. Macht, terreur en seks waren zijn drie sleutelwoorden. Hij en zijn vrouw leefden op veel grotere voet dan Stalin.

Dank zij de Terreur had Stalin zijn macht uitgebreid tot een ongekend hoogtepunt, hij cumuleerde de functies van partij- en regeringsleider, er was geen collectief leiderschap meer en het Politbureau deed gewillig wat hij vroeg.

Op zijn eentje benoemde hij nieuwe leden : Zjdanov en Chroesjtsjov in 1939, Malenkov e.a. in 1941 en speelde ze tegen elkaar uit. Molotov leek de nummer 2, maar geregeld werd hij door Stalin gekleineerd.

Ook na de Terreur, bleef de repressie voortduren tot Stalins dood.

Stalin besefte ten volle de verwoestende gevolgen voor de SU, maar gaf ze nooit toe(199). De Terreur veroorzaakte namelijk een forse daling in de industrie en het leger was meer dan de helft van zijn bekwame generaals kwijt.

De partij kreeg miljoenen klaagbrieven en smeekschriften, maar Stalin toonde geen medelijden.

Hij besefte ook dat de reputatie van de SU in het buitenland geschaad was. Westerse leiders verkozen Hitler boven Stalin, zoals het Verdrag van München (sept. 1938) aantoonde.

In maart 1939 beschuldigde Stalin Engeland en Frankrijk dat ze de SU en Duitsland tegen elkaar wilden opstoken(202).

In augustus 1939 sloot Stalin met Hitler het Molotov-von Ribbentrop-pact, waardoor hij de oorlog uitstelde en de helft van Polen en de Baltische staten kon heroveren.

Volgens Chlevnjoek nam niet Stalin, maar Hitler het initiatief(204).

Vreemd, want Stalin was ervan overtuigd dat Hitler na de verovering van Tsjecho-Slowakije verder naar het oosten zou oprukken, hij besefte ook dat Duitsland toen het sterkste leger ter wereld had (208), dat zijn leger door de zuiveringen niet klaar was voor de confrontatie en dat er ook nog gevaar uitging van Japan in het oosten.

Op 23 augustus 1939 werd Von Ribbentrop hartelijk ontvangen door Stalin en Molotov en werd het pact in Moskou ondertekend.

Stalin drong wel aan op de geheime bijlage over de onderlinge verdeling van Polen en over de herovering van de Baltische staatjes en Finland door Moskou, waardoor het verdrag van Brest-Litovsk uit 1918 geannuleerd werd(204-205).

Toen na de oorlog kopieën van die geheime clausule bekend raakten, beweerden de Sovjets veertig jaar lang dat het vervalsingen waren.

Door het pact, voelde Stalin zich veilig en stond hij ook sterker tegenover Duitslands bondgenoot Japan, waarmee hij een conflict had in het oosten.

Op 1 september 1939 viel Hitler binnen in Polen. Engeland en Frankrijk boden nauwelijks hulp. Stalin viel op 17 september binnen en beweerde dat hij de westelijke Oekraïne en Wit-Rusland kwam "bevrijden van de Polen".

In praktijk werden ook in die gebieden het kapitalisme meteen afgeschaft, alle privébezit onteigend en alle "verdachte personen" gedood of verbannen.

De massamoord in Katyn op 21.857 mensen uit de Poolse elite op 5 maart 1940 was het krachtigste middel om alle verzet te breken.

Het Rode Leger had in totaal 200.000 Poolse militairen en anderen gevangen genomen. Die verdwenen allemaal. Beria nam het besluit, Stalin tekende het bevel op 5 maart 1940. Ook dit document is bewaard.

Katyn is een dorp op 20 km ten westen van Smolensk, in het westen van Rusland.

Wanneer deze massagraven op 13 april 1943 ontdekt en bekend gemaakt werden door de terugtrekkende Duitsers, bleven de Russen nog 47 jaar, tot 13 april 1990, beweren dat de Duitsers de daders waren.

Churchill en Roosevelt wisten beter, maar wilden hun relatie met Stalin niet op het spel zetten.

En over Katyn bleef een zwarte schaduw hangen : op 10 april 2010 vond de 70° verjaardag van de massamoord plaats. Poetin nodigde premier Donald Tusk en president Lech Kaczynski uit. Het vliegtuig met de president en zijn gevolg van hooggeplaatste ambtenaren kwam in een noodweer en alle inzittenden verongelukten.

De Baltische landjes werden in september-oktober 1939 gedwongen om de Sovjetbezetting te ondergaan en in de zomer van 1940 werden ze ingelijfd.

Ook dit ging gepaard met onteigeningen, grootschalige zuiveringen, executies en verbanning van 50.000 à 70.000 mensen naar Siberië. Er kwamen Russen in de plaats, die er nu nog wonen.

Decennialang stond er in de Russische geschiedenisboeken dat de inwoners de Sovjets hadden gevraagd om “hen te bevrijden”.

In oktober 1939 werd ook Finland gedwongen om Russische legerbases te accepteren en grondgebied nabij Leningrad af te staan (om deze stad beter te kunnen verdedigen).

Finland weigerde, waarop het Rode Leger in november 1939 binnenviel, met 1500 tanks tegen 26 Finse (p.212).

Maar de Winteroorlog viel tegen, heel de wereld koos de kant van de 4 miljoen Finnen en de SU werd uit de Volkenbond gezet.

Gevolg : Stalin tekende in maart 1940 een verdrag met de Finnen. Deze verloren een flink deel van hun grondgebied en van hun economie, maar ze bleven onafhankelijk.

Het Rode Leger verloor 130.000 soldaten en 200.000 raakten gewond. Bij de Finnen waren er 23.000 doden en 44.000 gewonden.

Deze oorlog was voor Stalin een zware symbolische nederlaag en toonde de zwakke kanten van zijn leger.

Het contrast met de Blitzkrieg van Duitsland in het Westen kon niet groter zijn. Stalin maakte zich grote zorgen, vooral na de smadelijke nederlaag van Frankrijk.

In de zomer van 1940 zuiverde Stalin de veroverde gebieden. 370.000 mensen werden naar Siberië verbannen.

In november 1940 werd Molotov ontvangen door Hitler en Von Ribbentrop.

Molotov, “de man met de hamer”, was een bijnaam voor Vjatsjeslav Skrjabin.

Hij was de enige die zowel Lenin, Hitler, Göring, Roosevelt, Churchill als Truman een hand had gegeven.

Naar hem werden de molotovcocktails genoemd, omdat hij de bestellingen ondertekende.

Hij benadrukte dat Finland, Roemenië en Bulgarije bij de SU moesten horen. Hitler zegde niets toe, behalve dat de SU samen met Duitsland, Italië en Japan kon deelnemen aan de opdeling van het Britse rijk, een opdeling die er nooit gekomen is.

Op 25 november 1940 liet Molotov weten dat Stalin bereid was om verder samen te werken met de drie agressors en dat Hitler grondstoffen kon krijgen als hij zijn troepen uit Finland zou halen en als de SU haar grondgebied mocht uitbreiden in Bulgarije, Turkije, Iran en Noord-Sachalin. Hitler reageerde niet op deze voorwaarden(217).

Deze onderhandelingen van Molotov zijn weinig bekend in het Westen.

Hoewel Molotov hierin een prominente rol speelde, werd hij door Stalin herhaaldelijk geschoffeerd en geïntimideerd(222-223).

De oorlogsdreiging leidde ertoe dat alle middelen naar de wapenindustrie gingen.

In 1940 was de productie meer dan het dubbele van 1937 en tussen 1939 en juni 1941 verdubbelde het aantal soldaten(225-226).

Toch stond Rusland ver achter op Duitsland, zoals de wapenexperts vertelden die dank zij het pact van 1939 de Duitse fabrieken mochten bezoeken.

De gevolgen voor de bevolking waren zwaar: mensen leden honger en stonden al vanaf 's nachts in de rij voor brood. Stalin kreeg bedelbrieven, maar deed niets aan het voedseltekort (226).

Op 17 juni 1941 meldde de inlichtingendienst aan Stalin dat de Duitse inval op komst was. Stalin was kwaad en noemde dat "desinformatie".

De aanval ging de geschiedenis in als “Operatie Barbarossa”, naar de Duitse keizer en kruisvaarder Frederik I uit de 12° eeuw. Hij verdronk bij zijn kruisvaart; dat overkwam de Duitsers ook.

Als gevolg van Stalins reactie, durfde de dienst hem niet meer in te lichten.

Op dit spannend moment maakt de auteur weer een dwaze en langdurige zijsprong naar de dood van Stalin(231-241).

Hij somt ook de kwalen op die Stalin ooit gehad had :pokken, malaria, atrofie van zijn linkerarm, een longkwaal, tbc, langdurige griep, tyfus, reuma, darmklachten, aderverkalking, tot slot hersenbloeding.

Bovendien leidde hij een ongezond leven : hij rookte veel, dronk veel, at te vet, werkte te hard. Hij trok wel geregeld naar Sotsji om te bekomen, maar tijdens de terreur en tijdens de oorlog durfde hij Moskou niet te verlaten.

Op 22 juni 1941 viel het Duitse leger dus binnen. Stalin aarzelde en gaf nog geen toestemming aan Zjoekov om tot de tegenaanval over te gaan.

Hij meende (of maakte zichzelf wijs) dat het enkel een provocatie was van Duitse generaals zonder dat Hitler er iets van wist(243).

Pas na een gesprek van Molotov met de Duitse ambassadeur, liet hij Zjoekov tot de tegenaanval overgaan. Molotov moest via de radio aan de bevolking meedelen dat de Duitsers zich niet gehouden hadden aan het pact van 1939 en dat het oorlog was. Stalin zelf was radeloos en twee dagen niet bereikbaar. De bevolking werd permanent gedesinformeerd met veel te positieve berichten. In feite leed het Russische leger enorme verliezen.

Via de Bulgaarse ambassadeur lieten Stalin en Beria vragen welke gebieden Hitler wou in ruil voor een bestand. Het is niet bekend of de Bulgaar het voorstel doorgaf en evenmin of en hoe Hitler erop reageerde(248).

Chlevnjoek spreekt niet over een tweede voorstel van Stalin, op een later moment, nl. 19 februari 1942.

Wie daar wel van spreekt, is de voormalige militair en schrijver Vladimir Karpov (1922-2010) in zijn biografie "Generalissimo"(2002).

Karpov, lid en eerste secretaris van de Bond van Sovjetschrijvers van 1986 tot 1991, van de Opperste Sovjet van 1984 tot 1989 en van het Centraal Comité van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie vanaf 1986, citeert daarin pas vrijgegeven documenten uit de archieven van de KGB.

Stalin was volgens Karpov bereid om Oekraïne, Wit-Rusland en een deel van de Kaukasus af te staan en zelfs met Hitler te vechten tegen de geallieerden !

Dit lezen we ook bij Luc De Vos, “De tweede wereldoorlog”.

Gelukkig is Hitler daar niet op in gegaan : hij was ervan overtuigd dat hij de oorlog gemakkelijk zou winnen en dus geen behoefte had aan een tweede pact.

De geschiedenis zou er desgevallend heel anders uit gezien hebben.

Terug naar juni 1941. Na dat voorstel aan de Bulgaarse ambassadeur, gaf een vermoeide en ontgoochelde Stalin opdracht tot een grote evacuatie van mensen en materieel uit de frontlinie en van de valutareserves plus Lenins sarcofaag uit Moskou naar het oosten.

Op 30 juni was de uitgeputte Stalin weer een dag onbereikbaar in zijn datsja buiten Moskou(250). Pas op 3 juli sprak hij zelf via de radio het volk toe en riep hij op tot verzet.

Generaal Pavlov kreeg de schuld voor de verliezen en de doodstraf.

Op 11 juli 1941 kreeg Chroesjtsjov, partijsecretaris van Oekraïne, van Stalin te horen dat hij zwaar gestraft zou worden als hij Kiev zou verliezen aan de Duitsers.

Stalin droeg daardoor een zware schuld voor het verlies van 450.000 soldaten.

Gelukkig voor Chroesjtsjov, is die executie niet doorgegaan.

Op 16 augustus 1941 beval Stalin ook dat soldaten die "zich gevangen lieten nemen", geëxecuteerd moesten worden, net alsof ze dat uit vrije wil deden. En hun familieleden werden ook gestraft : ze verloren hun inkomen of hun pensioen.

In september beloofde Roosevelt hulp en stuurde hij zijn gezant Hopkins naar Stalin. Op 29-30 september 1941 vond in Moskou een eerste conferentie plaats tussen vertegenwoordigers van Engeland, Amerika, Stalin en Molotov.

Het resultaat was de Lend & Lease Act: Rusland kreeg tanks, vliegtuigen, vrachtwagens en voedsel van de Amerikanen.

Rond die tijd begonnen de Duitsers ook aan het beleg van Leningrad en rond 15 oktober aan dat van Moskou. Stalin verkeerde in nog grotere paniek.

Eind oktober 1941 kwam de opmars tot stilstand. Op 6-7 november werd in Moskou zelfs de verjaardag van de oktoberevolutie gevierd, waarbij Stalin al over een Duitse nederlaag sprak.

En dit hoewel het Sovjetleger in januari 1942 al 4,5 miljoen soldaten verloren had : dood, gewond of krijgsgevangen.

In januari 1942 werd de vijand verdreven tot 100 à 250 km buiten Moskou.

In 1942 ging de oorlog in alle hevigheid verder en drong Duitsland door naar Stalingrad. Stalin bleef de nederlagen toeschrijven aan ondergeschikten : terugtrekkende lafaards moesten gefusilleerd worden.

In mei / juni 1942 stuurde hij Molotov naar Churchill en Roosevelt met de vraag om een tweede front te openen. Beiden antwoordden dat ze dat wilden doen in de herfst. Maar in feite duurde het tot 6 juni 1944.

In augustus 1942 kwam Churchill(1874-1965) een eerste keer naar Stalin.

Hij beloofde enkel materiële hulp en een landing op Noord-Afrika(272).

In november 1942 konden de Russen het leger van Von Paulus omsingelen in Stalingrad en op 2 februari 1943 volgde de eerste Duitse capitulatie. Ondertussen hadden de Duitsers op 18 januari 1943 ook het beleg van Leningrad opgegeven.

De slag om Koersk duurde van 5 juli 1943 tot 23 augustus 1943.

Tussen 3 en 5 augustus bracht Stalin een eenmalig bezoek aan enkele fronten.

In brieven aan Roosevelt en Churchill ergerde hij zich dat hun tweede front uitbleef.

De slag om Koersk boorde elke Duitse hoop op een overwinning de grond in(277).

In september 1943 had Stalin een eerste ontmoeting met de top van de Orthodoxe Kerk en stemde hij in met de heropening van seminaries en kerken die hij vroeger had doen sluiten. Dit deed hij om de relaties met de geallieerden te verbeteren(293-294).

Op 6 november werd Kiev bevrijd. Ondertussen boekten de Britten en Amerikanen vooruitgang in Noord-Afrika, in Italië, op zee en bombardeerden ze de Duitse steden.

In november 1943 kwamen Stalin, Churchill en Roosevelt bijeen in Teheran. Het was Stalins eerste buitenlandse reis in de 20 jaar dat hij aan de macht was en zijn enige vliegtuigreis. Hij had er twee weken oorpijn van. Daar ontmoette hij Churchill voor de 3° keer en Roosevelt voor het eerst.

Hij beloofde er hulp tegen Japan na de nederlaag van Hitler.

Churchill en Roosevelt beloofden een tweede front voor juni 1944.

Ze spraken ook over de grenzen van Polen.

In 1944 boekte het Rode Leger met 11 miljoen soldaten verdere overwinningen op de Duitsers. Ze troffen bijna lege dorpen en stadjes aan. In Vitebsk, Wit-Rusland, woonden nog 800 van de 211.000 mensen.

Op 17 juli 1944 organiseerde Stalin een vernederende stoet van 75.000 krijgsgevangenen in Moskou, met generaals en officieren voorop.

Daarna werden ze naar kampen afgevoerd.

Eind 1943 en vooral in 1944 begon Stalin ook aan de genadeloze deportatie van "collaborerende" bevolkingsgroepen naar Oost-Siberië : etnische Duitsers (voor zover als die al niet in 1937 uitgeroeid waren), Tsjtsjenen, Krim-Tataren.

Er werd ook massaal geroofd en verkracht door het Rode Leger in de veroverde gebieden. Stalin was hiervan perfect op de hoogte door rapporten van Beria en Molotov. Hij keurde de verkrachtingen goed en ook het afslachten van Duitse officieren. Hij beschouwde die wandaden als een beloning voor het militair succes(285-286) !

Toen de Poolse regering van Sikorski vanuit Londen in Warschau een opstand organiseerde tegen de Duitsers, stopte het Rode Leger bewust zijn opmars, zodat de Duitsers de opstand bloedig konden onderdrukken.

Stalin wenste in Polen een communistische regering en geen Westersgezinde.

In oktober 1944 ontmoetten Churchill en Stalin elkaar opnieuw in Moskou.

Daar bespraken ze de naoorlogse invloedssferen in de Balkan en Oost-Europa. Churchill beschrijft dit zeer spannend in zijn memoires. Maar wellicht besefte hij in 1944 nog niet welke ellende die verdeling zou bezorgen aan de inwoners van die landen.

In februari 1945 deden ze dat nog eens over in een voormalig tsarenpaleis in Jalta op de Krim, met Roosevelt er voor de laatste keer bij.

Stalin had de Krim net “gezuiverd” en werd er nu beveiligd door meer dan 600 man(296).

De drie werden het eens over de bezettingszones in Duitsland, de oprichting van de UNO, de annexatie van Poolse gebieden (West-Oekraïne en Wit-Rusland) bij de SU.

De scheidingslijnen van de Koude oorlog tekenden zich hier al af.

Op 25 april 1945 vond de eerste ontmoeting plaats tussen Russische en Amerikaanse soldaten aan de Elbe.

Op 30 april pleegde Hitler zelfmoord. In mei volgde de overgave.

In juli 1945 maakte Stalin zijn laatste buitenlandse reis, nl. naar Potsdam, waar hij

Truman ontmoette, die hem vertelde over de eerste atoombom.

Stalin verkreeg dat Polen verschoven werd naar het Westen en dat de SU de baas bleef in Mongolië en op de Koerilen. Maar Truman wou niet dat hij Japan mee zou bezetten.

Voor de zoveelste keer maakt de auteur net dan een zijsprong, nu naar het gezin van Stalin. Deze informatie over zijn eerste en tweede vrouw en over zijn kinderen hebben we hierboven al verwerkt.

Terug naar juli 1945. Stalin was oppermachtig, maar zijn land was gedeeltelijk verwoest en had 27 miljoen veelal jonge mensen verloren. Stalin hield het bij “7 miljoen(317).

Er kwam opnieuw hongersnood en kannibalisme. 1,5 miljoen mensen stierven daardoor(314).

De vriendschap met de Geallieerden sloeg snel om in een Koude Oorlog. Zie boek nr. 9 van Fontaine.

De westerse leiders waren boos omdat Stalin heel Oost-Europa onderwierp en terroriseerde en ook uit die landen tegenstanders deporteerde naar de Goelag. Die telde 5,3 miljoen mensen bij zijn dood in 1953.

De Baltische landjes verloren een half miljoen mensen en Russische kolonisten vestigden zich daar. Die vormen er nu nog een probleem.

In alle Oostbloklanden kwamen geheime gevangenissen voor tegenstanders van het communisme. Deze raakten pas bekend na de Val van de Muur. In Oost-Berlijn kun je zo’n verschrikkelijke Stasi-gevangenis bezoeken.

Churchill verwoordde in 1946 zijn ongenoegen in zijn Fulton-toespraak over het IJzeren Gordijn(zie boek nr. 8 van Anne Applebaum) en Spaak zijn angst in zijn “Nous avons peur” bij de oprichting van de NATO in 1949.

In Moskou ontstond er een korte ruzie tussen Stalin en Molotov, omdat in de buitenlandse pers geruchten verschenen waren dat Molotov de opvolger van Stalin zou worden en tussen Stalin en Zjoekov, omdat deze gezegd zou hebben dat Stalin strategische fouten had gemaakt in de oorlog.

Maarschalk Zjoekov, held van Stalingrad en Koersk, werd gedegradeerd en onteigend, omdat hij “alle bescheidenheid verloren had en blind zijn persoonlijke ambitie gevolgd had”.

Admiraal Koeznetsov werd zelfs gedood.

In 1947 voerde Stalin een munthervorming door. Wie nog spaargeld had, zag dat gehalveerd(331). De afschaffing van de rantsoenen leidde nog maar eens tot hoge prijzen, lange rijen en lege schappen in de winkels.

De Stalinisering van Oost-Europa verliep niet vlekkeloos. In Tsjecho-Slowakije was er een staatsgreep voor nodig en in Joegoslavië kon Stalin “kameraad Tito” niet klein krijgen, omdat er geen Sovjettroepen waren gelegerd (337). Stalin gaf opdracht om Tito te liquideren, o.a. omdat hij Marshallhulp aanvaardde, wat Stalin verbood aan de Oost-Europese landen.

Maar die liquidatie lukte niet. In andere Oostbloklanden werden wel “Titoïten” geëxecuteerd.

De Berlijnse luchtbrug (1948-49) en de oprichting van de NATO waren tegenslagen voor Stalin. Hij reageerde met zuiveringen en versnelde Stalinisering van het Oostblok: in Polen werd Gomulka opzij gezet, in Hongarije werd Rajk geëxecuteerd, in Bulgarije Kostov, telkens met vervalste bewijzen.

In eigen land werden in 1949-1950 Voznesenki en Koeznetsov gemarteld en gedood.

Molotov moest in 1948 van zijn vrouw Polina Semjonovna scheiden omdat ze Joods was en Golda Meir ontmoet had in Moskou. Ze vloog de gevangenis in.

Stalin had ook kritiek op de Molotovs, omdat ze te luxueus leefden en omdat Polina een parfumfabriek had waar parfum voor de elite werd geproduceerd.

Tot 1952 volgden geregeld arrestaties en liquidaties van Joden. In Tsjecho-Slowakije werd partijleider Slansky terechtgesteld omdat hij Jood was. Er was zelfs sprake van om alle Joden te deporteren naar een aparte republiek(342).

Ook in zijn eigen Georgië liet Stalin in 1951 11.000 mensen deporteren naar Siberië om zo Beria te beledigen (365).

In China kwam Mao aan de macht met Stalins hulp. Toch vertrouwden beide dictators elkaar niet. Stalin zat verveeld met een verdrag dat hij in augustus 1945 gesloten had met Tsjang-Kai-Sjek en dat ongunstig was voor China : Mongolië, een spoorlijn, een ijsvrije haven bleven bij de SU.

Uiteindelijk mocht Mao op bezoek komen op 16 december 1949, na een treinreis van 10 dagen. Beide dictators hadden veel gemeen en geen van beide sprak een vreemde taal.

Mao(°1893, dus 56 jaar oud) noemde Stalin “de oude man”.

Mao mocht bij de viering van Stalins 70° verjaardag naast hem zitten en een toespraak houden, die een luide ovatie kreeg van de aanwezige Oostblokleiders.

Op 14 februari 1950 werd na twee maanden keihard onderhandelen

een verdrag van vriendschap en wederzijdse bijstand getekend : de SU verloor een spoorlijn en een ijsvrije haven uit het verdrag van 1945, maar behield Mongolië (349).

Op diezelfde dag was ook de eindreceptie. Daarop nodigde de Chinese ambassadeur “Generalissimo Stalin en zijn echtgenote” uit. Blijkbaar wist hij niet dat die al dood was sinds 1932.

Met de steun van de SU herstelde China zijn economie en bouwde het honderden nieuwe fabrieken.

Mao herhaalde de fouten van Stalin: collectivisatie, terreur, laogai, bewapening, Grote Sprong, tientallen miljoenen doden door uithongering.

Pas vanaf Deng kwam China er weer bovenop, met Westerse hulp.

Kort na het bezoek, brak de Koreaanse oorlog uit, met hulp van beide dictators.

Hierover verschaft Chlevnjoek wel interessante informatie over de belangrijke rol van Stalin en Mao in dit conflict.

De Sovjets hadden in 1945 Kim Il-sung, een 33-jarige officier uit het Rode Leger, in Noord-Korea op de troon gezet. In 1949 had Stalin hem nog tegengehouden om het zuiden aan te vallen, maar in 1950 niet meer. Hij voelde zich gerust door een Amerikaanse verklaring van Foster Dulles over de Amerikaanse belangen in Azië, waarbij hij Korea vergeten was. Kim kwam in april 1950 naar Moskou voor overleg met Stalin.

Met zijn hulp viel hij op 25 juni 1950 succesvol binnen in het Zuiden. In september hadden ze bijna heel Zuid-Korea veroverd.

De VSA riepen de Veiligheidsraad samen, die, in afwezigheid van de Sovjetambassadeur, Noord-Korea veroordeelde en de VSA toestond samen met 15 andere landen ter hulp te komen.

Chlevnjoek noemt het een blunder van Stalin dat hij de oorlog begon op een moment dat hij de UNO boycotte als protest tegen de weigering om communistisch China erin op te nemen(453).

Op hun beurt heroverden de Amerikanen het zuiden en zelfs een deel van het Noorden, incl. de hoofdstad Pyongyang. Stalin overtuigde dan Mao om een Chinees leger te sturen, dat het Noorden bevrijdde en in 1951 zelfs Seoul veroverde.

Chlevnjoek zegt er niet bij dat de Chinezen en Noord-Korea zich pas terugtrokken na de vraag van MacArthur aan Truman om 35 atoombommen op China te werpen. Er kwam een bestand en een tweede IJzeren Gordijn, dat nog altijd potdicht is.

Noord-Korea werd Stalinistisch : terreur, dictatuur, personencultus met 30.000 standbeelden van de Grote Leider, indoctrinatie en desinformatie, bewapening, geregeld periodes van massale hongersnood.

Stalin trok zijn conclusies: hij verplichtte de Oostbloklanden hun legers te versterken en zelf verdubbelde hij zijn leger van 2,9 tot 5,8 miljoen soldaten.

De investeringen in de militaire en nucleaire industrie en in grootschalige projecten stegen met 50 %, alweer ten koste van de landbouw en van de consumenten(359).

In november 1952 kreeg hij klachtenbrieven die bewaard zijn : in de winkels waren geen wit brood, geen boter, geen vlees, geen suiker, geen aardappelen, geen zuivelproducten(360). Hij liet de hongerige gebieden voedsel bezorgen, maar hij weigerde de kern van het probleem op te lossen : te lage prijzen voor de kolchozboeren.

Pas na zijn dood zorgden Chroesjtsjov en Malenkov voor hogere aankoopprijzen en lagere belastingen voor de boeren door minder te investeren in prestigeprojecten en militaire doelen.

In oktober-november 1952 organiseerde Stalin nog het “artsencomplot”, een zoveelste zaak van antisemitisme.

In de medische centra die voorbehouden waren voor de nomenklatoera, werkten hoofdzakelijk Joodse artsen, inclusief Stalins lijfarts Vinogradov.

Ze werden vanuit het niets beschuldigd van “plannen om Sovjetleiders te vermoorden in opdracht van een internationale Joodse organisatie en van de Amerikaanse en Britse inlichtingendiensten”. Tass maakte dit publiekelijk bekend. Ze werden gearresteerd en gemarteld om bekentenissen af te dwingen. Pas na de dood van Stalin werden ze alle 37 vrijgelaten en gerehabiliteerd.

Op 28 februari 1953 ontving Stalin zijn meest vertrouwde kameraden, Malenkov, Beria, Chroesjtsjov en Boelganin, in zijn datsja voor een etentje, dat achteraf zijn “laatste avondmaal” bleek te zijn.

De volgende dag, 1 maart 1953 , vonden zijn lijfwachten de eenzame dictator in een plas urine(370). Zij verwittigden de andere toppers, maar die durfden niet in te grijpen. Ze waren bang dat Stalin op hen kwaad zou zijn omdat ze hem in een plas urine hadden zien liggen.

Pas op 2 maart werden de artsen erbij gehaald. Zij bevestigden het ergste: een beroerte en bijna dood.

Daarna kwam de top bijeen, nu met Molotov en Mikojan erbij, hoewel ze bij Stalin in ongenade waren gevallen.

Op 3 maart maakten zij het nieuws bekend aan de pers. Per twee waakten zij aan het sterfbed.

Stalin had geen opvolger aangeduid.

Er kwam een collectief leiderschap: Malenkov, Chroesjtsjov, Beria, Molotov, Boelganin, Kaganovitsj. Zij hebben niet gewacht op de dood van de vozjd(leider)

om de macht over te nemen.

Stalin werd ontheven dus nog voor zijn dood van al zijn functies, maar de stoel waarop hij 30 jaar lang had gezeten, bleef leeg.

De dood van één van de grootste massamoordenaars uit de geschiedenis kwam als geroepen.

Op 3 maart 1953, om 21u50, stierf Stalin, in het bijzijn van Svetlana. Zij schreef :

“Die doodsstrijd was vreselijk. Die wurgde hem. In de laatste minuut opende hij zijn ogen en liet een ontzettende blik van waanzin of woede over allen gaan die om hem heen stonden.

Toen hief hij zijn linkerhand op. Dat gebaar was dreigend. Ik weet niet op wie of wat. Dan scheurde zijn ziel zich los uit zijn lichaam”(375).

Als sterfdatum, gaven de autoriteiten “5 maart” op. Maar wellicht was hij al dood sinds 3 maart.

Chroesjtsjov moest de begrafenis regelen. Eerst moest de bevolking nog de kans krijgen hun “vader des vaderlands” een laatste keer te groeten.

Terwijl heel de wereld opgelucht ademhaalde, bleek hoe goed de indoctrinatie en desinformatie gewerkt had. Honderdduizenden mensen kwamen toegestroomd.

De massale opkomst en de slechte organisatie zorgden ervoor dat 109 mensen omkwamen in het gedrang. De kranten zwegen hierover. We weten het uit de vele klachtenbrieven en de memoires van Chroesjsjov (379).

Op 9 maart werd de kist met het gebalsemd lichaam bijgezet in het mausoleum van Lenin, deze keer zonder chaos. Later, tijdens de destalinisatie, kwam Lenin weer alleen te liggen.

Na de begrafenis werden een beperkt aantal mensen gearresteerd, omdat ze het gewaagd hadden hun tevredenheid te uiten over Stalins dood(381). Maar de grote meerderheid van de 190 miljoen inwoners zweeg, uit angst voor alomtegenwoordige verklikkers.

Na de begrafenis maakt de auteur weer een zotte zijsprong, nu naar mijnwerker Stachanov, die in 1935 op één dag 120 ton steenkool bovengehaald zou hebben, het 15-voudige van de anderen.

Chlevnjoek zegt er niet bij dat later aan het licht kwam dat hij een hele ploeg in dienst had. Stachanov werd “held van de arbeid” en lid van de nomenklatoera.

In 1945 stuurde hij een brief naar Stalin met de vraag om een mooie auto en een mooier appartement te krijgen. We weten niet hoe Stalin reageerde(383).

Daarna vertelt Chlevnjoek nog wat over de terreur, de permanente tekorten aan voedsel, kleren en schoenen, de erbarmelijke kwaliteit van de huisvesting :

54 % van de kleine appartementjes van 4,5 m² per inwoner had geen stromend water, 87 % geen bad; iedereen hoorde wat de buren zeiden; 4 miljoen mensen woonden in 1953 nog in barakken zonder sanitair.

Kerkgangers werden overal en van alles uitgesloten.

De auteur zegt hier ook dat vele rapporten van de geheime dienst nog altijd in het archief van het Politbureau zitten, dat nog altijd niet toegankelijk is, net zoals dat van president Poetin.

Elk jaar stuurde de bevolking honderdduizenden brieven naar Stalin. Daarvan kreeg hij zelf maar een klein aantal onder ogen : 10 per maand in 1946, 2 per maand in 1952. Te weinig dus om echt te weten wat de mensen misten(393).

Op 3 april 1953, een maand na Stalins dood, werden de Joodse artsen en hun gezinsgenoten, samen 37 personen, vrijgelaten en gerehabiliteerd.

Ook Molotovs vrouw mocht de gevangenis verlaten.

Op 4 april werd de marteling van arrestanten officieel verboden en werden de martelkamers gesloten. Althans in Moskou, want elders en zeker in de DDR en Roemenië bleef het martelen voortduren tot 1989.

Beria, minister van binnenlandse zaken en hoofd van de geheime dienst sinds 1938, door Stalin in Jalta “onze Himmler” genoemd, had minder geluk :

het collectief leiderschap was nu bang van hem, ze lieten hem oppakken en afzetten op 26 juni 1953 en doodschieten op 23 december 1953.

Vanaf 1956 maakte Chroesjtsjov met de eerste destalinisatie een einde aan de Stalincultus, waaraan hij eerst ijverig had meegewerkt en verdween Stalin geleidelijk uit het straatbeeld, uit het mausoleum van Lenin, uit de namen van straten en steden. Stalingrad werd bij voorbeeld Volgograd, maar in Oost-Berlijn bleef de Stalin-Allee nog 34 jaar bestaan en in Brussel bestaat de Stalingradlaan nog altijd.

In Gori trouwens ook.

De toespraak van Chroesjtsjov op het internationaal congres van de communistische partijen veroorzaakte een enorme opschudding: tijdens die drie uur vielen 31 volwassen mannen flauw van al wat ze hoorden en de Poolse leider Bierut kreeg er een hartaanval.

Chroesjtsjov verkondigde er dat tienduizenden mensen onterecht in de gevangenissen zaten in de SU en in het Oostblok.

In principe moest de inhoud geheim blijven, maar al snel lekte er van alles uit in het Westen.

In Polen werden tienduizenden politieke gevangenen losgelaten, o.a. Gomulka, die partijleider werd. In Hongarije gebeurde dat ook, maar toen de nieuwe leider Nagy te veel vrijheden afkondigde, viel het Sovjetleger binnen. Nagy werd opgepakt en in 1958 gedood. Kader kreeg de macht. Hij had tijdens het communisme de nagels van zijn vingers verloren bij een marteling.

In 1964 werd Chroesjtsjov helaas zelf ook afgezet, officieel wegens ziekte, in feite wegens zijn falen in de Cubacrisis, zijn plannen om de nomenklatoera af te schaffen en Duitsland te laten herenigen.

Nu tijdens de bijna dictatuur van Poetin zijn er weer bewonderaars die met heimwee terugdenken aan de “goede oude tijd van de grote en machtige SU”, die zich uitstrekte over Oost-Europa en over de 15 republieken die in 1991 onafhankelijk zijn geworden.

De ondergang van de Sovjet-Unie in 1990-1991, het opschuiven van de NATO tot aan de poorten van Rusland, de huidige corruptie, de privatiseringen die zorgden voor extreme rijkdom tegenover armoede en een enorme sociale ongelijkheid,

doen dromen van een betere tijd en terugdenken aan Stalin,

hoewel de nomenklatoera toen ook in weelde leefde. Sommige politici spelen daar handig op in, met de nodige leugens.

Het boek eindigt met eindeloos veel noten en een indrukwekkende literatuurlijst.

Deze is vooral Russisch- en Engelstalig. Er staan ook veel memoires bij : van Chroesjtsjov, Mikojan, Beria en andere toppers.

In die noten staan her en der verspreid ook korte biografieën van vele toppers, zonder logische volgorde.

Er is ook een register, maar dat verwijst helaas niet naar die meer dan 30 biografieën.

IV.Beoordeling.

Chlevnjoek is erin geslaagd om in archieven een groot aantal documenten te vinden waarop hij zijn biografie kon baseren.

Maar geen enkel heeft hij afgedrukt, ook niet de doopakte van Stalin of zijn schoolrapporten.

Er staan ook te weinig foto’s in en geen tijdlijn van Stalins leven. Bij Montefiore en Figes zijn er wel foto’s, stambomen en ook landkaarten, zelfs van de Goelag.

Het privéleven van Stalin, zijn beperkte rol als echtgenoot en vader, zijn enorme datsja op een domein van 20 hectare, het dagelijks leven van de elite rondom hem, hun nachtelijke etentjes en braspartijen, hun gezamenlijke vakanties in Sotsji of op de Krim, komen te weinig aan bod. Daarvoor moeten we bij Montefiore zijn.

Doordat Chlevnjoek zijn biografie vaak onderbreekt, is het een moeilijk boek geworden.

Hij had het beter gewoon chronologisch geordend en de vele verslagen over Stalins dood achteraan gezet bij 1953 in plaats van vooraan en overal tussen de hoofdstukken.

Het taalgebruik is niet moeilijk, maar de veelheid van eigennamen wel.

De biografieën had hij beter in alfabetische volgorde gezet in plaats van verspreid over 64 pagina’s tussen de doolhof van de noten.

De vele titels van boeken staan ook onoverzichtelijk tussen de noten. Bij die titels staat wel Erik van Ree, niet Ludo Martens.

Het boek is ook meer een politieke geschiedenis van de SU dan een beschrijving van Stalins privéleven.

Chlevnjoek geeft zowel feitelijke informatie als analyse en inzicht in de persoonlijkheid van de autodidact die zo bepalend was voor de geschiedenis van 190 miljoen mensen in de SU en vele miljoenen in Oost-Europa, Mongolië, China en Korea.

Je zou simplistisch kunnen zeggen : zonder Stalin geen Koude Oorlog, geen bezetting van Oost-Europa, geen NATO, geen E.U., geen communisme in China en Noord-Korea.

Chlevnjoek toont ook aan hoe een doorgedreven marxistische ideologie, een revolutionair geloof in een betere toekomst en een diep wantrouwen in de mens tot vele dramatische fouten en tientallen miljoenen doden hebben kunnen leiden.

Chlevnjoek geeft geen totaal aantal doden, maar als je zijn aparte cijfers optelt van doden door uithongering, door de grote hongersnood van 1932-33, door executies en de kampgevangenen die in 1955-56 stierven kort na hun terugkeer, kom je rond 15 miljoen. Een wraakroepend cijfer.

Andere studies spreken over nog grotere getallen : 20 miljoen (St. Courtois, Le Livre noir du communisme, p. 14 en Montefiore ) à 43 miljoen(R.Rummel, Death by government, p. 8 + 79).

En zoals gezegd, is de Nederlandse titel (“De biografie”) minder correct dan de Engelse. Het is een nieuwe biografie, met nieuwe elementen, maar zeker niet de definitieve. De auteur zegt zelf dat er in de toekomst weer nieuwe archiefstukken vrijgegeven zullen worden. Maar wie interesse heeft in de geschiedenis van de SU en van de wereld, moet ze wel lezen.

Referenties:

1.Oleg CHLEVNJOEK,

Stalin. De biografie.

Vertaling van : Stalin. New Biography of a Dictator.

Uitgeverij Nieuw Amsterdam, A’dam; WPG, Antwerpen, 2015.

479 p., noten, register, gebonden, harde kaft.

ISBN 978 90 468 1840 4; € 39,99.

2.Simon Sebag Montefiore,

Stalin. Het hof van de Rode tsaar.

Uitgeverij Spectrum, Utrecht, Standaard, Antwerpen, 2004.

725 p.; stamboom, namenlijst, foto’s, noten, lit., register.

ISBN 978 90 71206 05; € 40.

3. Orlando Figes,

Fluisteraars.

Het leven onder Stalin.

Uitgeverij Nieuw Amsterdam, A’dam, 2007.

ISBN 978 90 468 0244 1.

4.Nina Loegovskaja,

Ik wil leven.

Het geheime dagboek van een Russisch meisje tijdens het Stalinbewind.

Uitgeverij WPG, Antwerpen, 2004.

ISBN 90 6305 147 0.

5.Anne Applebaum,

Gulag.

A history of the Soviet Camps.

Uitgeverij Penguin, Amsterdam, 2003.

ISBN 0 -713-99322-7.

6.Karl Schlögel,

Terreur en droom. Moskou 1937.

Uitgeverij Atlas, Amsterdam, 2011.

ISBN 978 90 450 1618 4

(of Robert Conquest, Stalin's purges of the thirties, 1968 :

toen nog zonder archiefstukken).

7.Richard Overy,

Dictators.

Hitlers Duitsland, Stalins Rusland.

De Bezige Bij, A’dam, 2005.

90 234 1309 1.

0-713-99322-7

8.Anne Appelbaum,

IJzeren gordijn.

De inlijving van Oost-Europa 1944 – 1956.

Ambo, A’dam, 2013.

978 90 263 2630 1

9.André Fontaine,

Het Rode gevaar.

De geschiedenis van de Koude Oorlog.

Roularta, Roeselare, 2007.

ISBN 978 90 5466 905 0

10.Martin McCauley,

Who’s Who in Russia since 1900.

Uitgeverij Routledge, Londen, 1997.

268 p.; ISBN 0-415-13897-3.

Bewijsnummer naar :

Uitgeverij Nieuw Amsterdam

t.a.v. dhr. Henk ter Borg, uitgever

Johannes Vermeerstraat 63

1071 DN Amsterdam

e-mail : hterborg@nieuwamsterdam.nl

of naar

WPG Uitgevers

t.a.v. Chris Boudewijns

Mechelse Steenweg 203

2018 Antwerpen

Chris.boudewijns@wpg.be

Jef Abbeel, augustus-september 2015

Tags:

bottom of page