top of page
  • Jef Abbeel

Het geheugen van Rusland

Een geschiedenis.

Wim Coudenys

De auteur doceert Russische geschiedenis aan de K.U. Leuven. Met dit boek wil hij niet zozeer een volledig overzicht geven van de Russische geschiedenis, maar wel aantonen dat de Russen hun geschiedenis of hun interpretatie daarvan gebruiken om hun politieke daden te verantwoorden. Het land heeft vele negatieve ervaringen met het Westen en daarom is het volk wantrouwig en beschouwt men het Westen als een permanente bedreiging. Het ziet zichzelf als de overwinnaar van nazi-Duitsland, maar als de verliezer van de Koude Oorlog. Voor Westerse politici is het dus belangrijk dat ze hiermee rekening houden. Niemand in Vlaanderen denkt eraan om Frans-Vlaanderen te heroveren, maar de aanhechting van de Krim wordt door bijna alle Russen, ook door Navalny en andere tegenstanders van Poetin, als historisch verantwoord beschouwd.

In hoofdstuk I bekijkt Coudenys het land in de tijd en in de ruimte. Het hoorde niet bij het Griekse of Romeinse rijk en kende dus het Romeinse recht niet. Ook de Renaissance bereikte Rusland niet, er was geen politieke middenklasse, de vrijheden van de Verlichting raakten niet verder dan het hof van Catharina de Grote, de bevolking gehoorzaamde slaafs aan autocratische tsaren en daarna aan het totalitaire communisme. Het kampt(e) ook met enorme afstanden, vele tijdzones, een falende infrastructuur. Het leek lang een ontwikkelingsland dat nooit gekoloniseerd was, maar wel zelf koloniseerde: de pelzen uit Siberië waren in de Nieuwe Tijd het belangrijkste exportproduct. Sinds de 19de eeuw zijn dat de grondstoffen uit Siberië. Er zijn gelijkenissen met China en Ethiopië: die koloniseerden ook buurlanden.

Een ander probleem bij het schrijven over de Russische geschiedenis is het gebrek aan bronnen, zowel voor de Russische Middeleeuwen (800-1450) als voor de Nieuwe Tijd. En de latere bronnen waren niet altijd neutraal: de historiografie moest dienen om de belangen van Rusland te verdedigen en om aan te tonen dan Rusland niet achterlijk was. De Russische interesse voor geschiedenis ontstond pas in de 18de eeuw, tijdens Peter de Grote en Catharina II. De eerste, maar weinig kritische geschiedschrijver of commentator van kronieken was Vasily Tatistsjev (686-1750). Zijn “Istorija Rossijskaja” verscheen in 1768, dus na zijn dood (p.19).

Gerhard-Friedrich Müller (1705-1783), duidelijk een Duitser, was de eerste officiële historicus. Hij schreef in het Duits, Russisch en Latijn en hij zorgde voor ophef door in 1749 te beweren dat de eerste Russische staat, Kiev-Rus, 850-1240, gesticht was door Noormannen. De Russische historicus Michail Lomonosov (1711-1765) nam hem dat zeer kwalijk. De brand van Moskou in 1812 vernietigde helaas een hele collectie historische bronnen. Toch stelde Nikolaj Karamzin tussen 1816 en 1829 een degelijke nationale geschiedenis op, met de periodisering 800-1480, 1480-1700 en 1700-1810, duidelijk verschillend van de onze dus. Coudenys zelf periodiseert als volgt: 1) Kiev-Rus, 850-12de eeuw; 2) Mongoolse of Tataarse overheersing, 1240-1480; 3) Moskovië, 1500-1700; 4) Keizerrijk, 1712-1917; 5) Sovjet-Unie; 6) Russische federatie,1991-nu.

Volgens Karamzin was de autocratie de enige goede bestuursvorm voor zijn land (en velen hebben dat nadien herhaald, tot op de dag van vandaag). Zijn werk kende veel succes en deed een algemene interesse voor de Russische geschiedenis ontstaan.

Tussen 1904 en 1921 schreef Kljoetsjevski (1841-1911) zijn “Kurs russkoj istorii”/Cursus van de Russische geschiedenis, die tot nu toe model staat voor het historisch onderricht in Rusland. Tijdens Stalin stelde de CPSU haar officiële geschiedenis op, met een feodale periode tot 1861, bourgeois tot 1917, proletarisch vanaf 1917.

Met de val van het communisme in 1991 gingen de archieven open, maar het regime opteerde voor patriottische historiografie. Dat belette Chlevnjoek (“Stalin. De biografie”, 2015) en Plokhy (“Het verdwenen koninkrijk”, 2018) niet om degelijke en kritische werken te schrijven.

De kalender week ook af van de westerse: tot 1700 gebruikte men de Byzantijnse, die rekende vanaf de schepping der aarde in “5508” v.C.; dan nam men de Juliaanse die achterliep op de Gregoriaanse; pas in 1918 werd het de Gregoriaanse.

Rusland in de ruimte dan. Het oorspronkelijke Rus (850-1200) had Kiev als hoofdstad. De oorsprong van de Russische cultuur ligt nu dus buiten Rusland en bovendien zijn de relaties met Oekraïne al 14 jaar slecht. Vanaf de 15deeeuw breidde Moskou zijn territorium sterk uit, vooral in het Oosten, van 430.000 km² in 1462 tot 14,4 miljoen in 1678. De bevolking verviervoudigde tot (nog maar) 11 miljoen. Peter de Grote en Catharina II maakten er 16,6 miljoen km² van en 37 miljoen inwoners (1796). Tussen 1945 en 1990 was het 22,4 miljoen km² en 270 miljoen inwoners. Nu is het met 17 miljoen km² veruit het grootste land ter wereld, maar het telt slechts 143 miljoen inwoners.

De Russen beleven de tijd en de ruimte dus anders dan wij.

Coudenys onderscheidt in het oude Rusland (800-1700) drie periodes: Kiev-Rus (800-1240), Mongoolse of Tataarse tijd (1223/1240 -1500) en Moskovië (1500-1700). De geschreven bronnen waren vooral kerkelijke, zeker sinds de bekering van Rusland in 988 door Vladimir, vorst van Kiev. Tijdens de Mongoolse periode moest men belastingen betalen aan de Tataren. Collaborerende vorsten kregen de titel “Grootvorst”. Tijdens die periode versloeg Alexander Nevski, vorst van Novgorod, grootvorst van Kiev en Vladimir, wel de Zweden (1240), de Duitse Orde (1242) en de Litouwers (1245). Deze zeges waren tekenen van hoop in een vernederende tijd. In de 15de-16de eeuw kreeg Moskou de overhand en veroverde Ivan IV (de Verschrikkelijke) Kazan (1552) en Astrachan (1556) op de Mongolen. Hij liet 3.000 à 4.000 mensen ombrengen of 0,04% van de bevolking; bij Stalin was dat 10%. Tijdens Ivan gingen wel honderdduizenden op de vlucht, in Novgorod zelfs 80% van de bevolking; tijdens Stalin konden ze niet vluchten.

Vanaf 1613 regeerden de Romanovs en in 1648 werd de lijfeigenschap ingevoerd, die in 1861 werd afgeschaft. In 1667/1686 werd Kiev geannexeerd. Peter de Grote veroverde Azov op de Turken en versloeg in 1709 de Zweden, waardoor hij het Balticum kon aanhechten. De Byzantijnse kalender verving hij in 1700 door de Juliaanse. Met zijn reizen naar Europa haalde hij allerlei technici en militairen binnen. Hij noemde zichzelf imperator, dus erfgenaam van het Romeinse Rijk.

De Peter-cultus begon pas tijdens Catharina, met dank aan Voltaire (“Histoire de l’empire de Russie”, 1759-1769) en Pogodin, die Peter beschreef als een genie. Nadien werd hij ook nog verheerlijkt door Poesjkin in zijn “Bronzen Ruiter” (1833). Zijn echte opvolgster, aldus Karamzin, was Catharina II, 1762-1796, een Duitse die haar man Peter III liet ombrengen. Zij was een verlicht despoot zoals haar tijdgenoten Frederik de Grote, Maria-Theresia en Jozef II, met wie ze Polen verdeelde. Ze veroverde in 1783 de Krim, het laatste stukje Tataars bezit, verder Moldavië, de toegang tot de Zwarte Zee, Georgië, Azerbeidzjan en Dagestan. Alexander I wou vrede sluiten met Napoleon, maar deze viel aan en verloor. Bij de dood van Alexander brak de Dekabristenopstand uit, die door Nicolaas I bloedig onderdrukt werd. Zijn zoon Alexander II schafte de lijfeigenschap af: 23 miljoen mensen werden vrije boeren. Hij overleefde vijf aanslagen, maar sneuvelde bij de zesde. Zijn opvolger voerde een repressief bewind, maar zorgde voor stabiliteit in Europa. Sergej Witte deed de economie opleven. Nicolaas II was wereldvreemd. Zijn huwelijk en zijn kroning gingen al gepaard met slechte voortekenen: 1.400 doden door het gedrang. Inspraak vond hij niet nodig. De oorlog tegen Japan werd een ramp, de betoging van 1905 een bloedbad, W.O. I en de Februari-revolutie deden hem aftreden. Na de revolutie van 1905 voerde hij wel een doema en een aantal vrijheden in: allerlei politieke partijen ontstonden. Het was ook een periode van grote culturele bloei in literatuur, muziek, kunst. Maar de terreur sloeg toe: tussen 1905 en 1911 vonden ruim 30.000 terreurdaden plaats, met meer dan 12.000 doden (127). Rusland was de bakermat van het terrorisme tussen 1880 en 1918. En vanaf de Oktoberrevolutie installeerden de bolsjewieken de Rode Terreur, die aanhield tot 1953. Coudenys citeert Jules Destrée en Louis de Brouckère, die hun afkeer toonden van het bolsjewisme (149). De term “IJzeren Gordijn” dook al op in 1917 (149). Eigenlijk al in 1915, toen koningin Elisabeth sprak over de scheiding tussen het vredelievende België en het agressieve Duitsland. In 1946 maakte Churchill het begrip wereldberoemd. Hij had in oktober 1939 al voorspeld dat Rusland niet zou dulden dat Duitsland de Zwarte Zee en de Balkan zou veroveren: dat was tegen de nationale belangen van Rusland.

De bolsjewieken voerden meteen een oorlogscommunisme in: ze lieten de rijken uitroeien door de armen, ze pakten het voedsel met geweld af van de boeren. Samen met de droogte en de mislukte oogsten leidde dat wanbeleid in 1921-22 tot een hongersnood met 5 miljoen doden (154). De VSA, Het Rode Kruis en … het Vaticaan kwamen ter hulp. Na de vestiging van de USSR kregen 48 volkeren voor het eerst een geschreven taal. Met het communisme begon ook de vervalsing van de geschiedenis: de bolsjewieken deden alsof de Februari-revolutie ook hun prestatie was en Stalin liet schilderijen maken van de trein met Lenin, waarop ook hij ineens te zien was.

De Nieuwe Economische Politiek was een stap terug naar privé-ondernemingen, maar zorgde wel dat de SU in 1925 weer het niveau van 1913 haalde, aldus Coudenys. Maar de opvang van 7 miljoen dakloze kinderen, ten gevolge van de oorlog en de hongersnood, bleef ondermaats.

Vanaf 1928 had Stalin genoeg van de N.E.P. Hij begon zijn strijd tegen de koelakken en tegen “saboterende mijningenieurs” met een eerste showproces in 1928. Het eerste Vijfjarenplan moest de industriële infrastructuur versnellen en de landbouw collectiviseren. Twee miljoen koelakken werden gedeporteerd, nog meer werden mishandeld en uitgehongerd. Gevolg: 5 miljoen doden.

Van 1928 tot 1953 was er permanent terreur, maar de Grote Terreur van 1936-1938 klopte alle records: 1.108 van de 1.966 afgevaardigden van het Partijcongres, 98 van de 139 van het Centraal Comité werden geëxecuteerd of resp. 56 en 70%. Gelijkaardige cijfers voor de legerleiding en de top van de partij: Kamenev, Zinoviev, Boecharin, Radek, Toechatsjevski en de zuiveraars Jagoda en Jezjov zelf werden allemaal afgemaakt. In totaal 800.000 mensen, onder wie 85.000 priesters. 42 miljoen mensen hebben tijdens Stalin in de gevangenis gezeten, 20 miljoen werden verbannen. De helft van hen stierf. 1 op 3 van de 167 miljoen inwoners werden het slachtoffer van terreur, deportatie of uithongering (p.164-165).

De Kerk kreeg het al vanaf 1918 zeer zwaar te verduren: de bezittingen werden afgepakt, kerken en kloosters geplunderd en dan gesloten, duizenden priesters vermoord, het onderwijs ging naar de staat. Het communisme moest de nieuwe religie worden, de kerkelijke feestdagen werden werkdagen, christelijke namen vervangen door revolutionaire. In één generatie werden analfabete proletariërs en boeren gepromoveerd tot de elite. De Sovjetpropaganda, het socialistisch realisme en de “fellow travellers” maakten het Westen wijs dat de Sovjetmens de gelukkigste ter wereld was.

W.O.II of “Grote Vaderlandse oorlog” was een ramp voor de SU: er vielen 25 miljoen doden, tegenover 0,4 mln. Amerikanen en 0,35 mln. Britten. Coudenys spreekt niet over de geheime vredesvoorstellen van Stalin aan Hitler in de herfst van 1941 en in februari 1942.

Er werd heel veel verwoest, maar tegelijk veroverde en kreeg de SU er Oost-Europa bij, waar het alle verzet onderdrukte, o.a. in 1953, 1956 en 1968. De Koude Oorlog en de tijd na Stalin worden te kort behandeld (p.191-196). Gorbatsjov greep terug naar de N.E.P. en wou de SU hervormen, maar mislukte. Hij liet het Oostblok vrij. In 1991 kwam er een einde aan het communisme en aan de SU. Jeltsin voerde het wilde kapitalisme in, de levensverwachting van de man daalde tot 59 , maar staat in 2018 weer op 66. De NAVO vernederde Rusland door in te grijpen in Kosovo (1999) en op te rukken tot aan de Russische grens, tegen de afspraken van 1990 in.

Vanaf 2000 stelde Poetin orde op zaken en gaf de Russen weer zelfvertrouwen. De implosie van de SU beschouwde hij als de grootste catastrofe van de eeuw, zowel voor de eer van Rusland als voor de tientallen miljoenen Russen die plots buiten Rusland woonden. Hij ergerde zich aan de pro-Europese koers van Oekraïne vanaf 2004, waardoor Rusland zijn historische kern verloor. Poetins geschiedenispolitiek verdedigt nog altijd Stalin en de traditionele waarden, tegen de Westerse decadentie in. Op school leert men nog altijd dat opa Lenin goed was en zwijgt men over zijn 7 miljoen doden. Zijn mausoleum en zijn 5.000 standbeelden blijven overeind.

Het boek eindigt met nuttige bijlagen: stambomen, een chronologisch overzicht van de 6de eeuw tot 2014, een uitgebreide bibliografie (p. 223-271!), noten en een onmisbare index.

In de bibliografie mis ik: Elisabeth Heresch, “Leven en dood van de laatste tsaar” (1992) en Alexander Solzjenitsyn, “De Goelagarchipel” (1973), (plus de vele boeken die in 2017-2018 over Rusland verschenen zijn).

Coudenys heeft heel grondig werk verricht, niet enkel beschrijvend, maar ook verklarend, b.v. waarom Ivan IV zoveel mensen doodde.

Interessant is ook dat hij telkens de visie van de Russen op hun geschiedenis beschrijft en aantoont dat geschiedschrijving vaak misbruikt wordt voor politieke doeleinden, b.v. voor de aanhechting van de Krim en dat is trouwens niet enkel in Rusland zo.

Wie voor ons een gevaarlijke dictator is, is in de ogen van de Russen vaak een goede leider. En in hun ogen heeft de geschiedenis aangetoond dat het westen vaak agressief en onbetrouwbaar was. Het is raadzaam dat onze onderhandelaars rekening houden met die visie en goed beseffen dat de geschiedenis van groot belang is om met Russen te praten.

Zoals in elk boek over Rusland, valt het begrip “Russische ziel” (pag. 128, 150), zonder dat het voldoende uitgelegd wordt. Van de lezer wordt heel wat voorkennis verwacht.

Helaas is er geen alfabetische lijst met de verklaring van de vele Russische begrippen : de lezer moet ze allemaal onthouden. Zijn transscriptie van de cyrillische namen wijkt af van de gebruikelijke: Trockij i.p.v. Trotski, Chruscev i.p.v. Chroesjtsjov, El’cin i.p.v. Jeltsin etc. Het gallicisme “van zodra” i.p.v. zodra komt twee keer voor: p. 76 en 125. Zo ook “t.t.z.” (206) i.p.v. d.w.z. Er staan ook een paar drukfoutjes in: “door” i.p.v. dood op p. 140, “grootte” i.p.v. grote op p.154, “Moldovische” i.p.v. Moldavische op p. 158, zever i.p.v. zeven op p. 160. Marx sprak over opium van (das Opium des Volkes, onderwerpsgenitief) i.p.v. “voor het volk”(p.170).

Al deze details doen niet af aan de kwaliteit van het boek, dat we zeer durven aanraden.

ISBN 978-90-334-9806-0

Paperback

316 pagina’s

Uitgeverij Acco, Leuven / Den Haag, 2014.

€ 34.

Bewijsnummer naar: Uitgeverij Acco, t.a.v. Riet Thielens : pers@acco.be

© Jef Abbeel oktober-november 2018

bottom of page