top of page
  • Jef Abbeel

Brieven van een Russische reiziger

Brieven van een Russische reiziger Nikolaj Karamzin Karamzin (1766-1826) werd geboren in Simbirsk, waar een eeuw later ook Lenin (1870-1924) en Kerenski (1881-1970) vandaan kwamen. Na de dood van Lenin kreeg de stad de naam Oeljanovsk. Zowel Karamzin als Lenin hebben er hun standbeeld. In 1789, toen Karamzin 23 was, mocht hij een grote studiereis (Bildungsreise) maken. Dat gebeurde met paarden en koetsen en sommige stukken per boot. Hij bezocht vooral Duitsland, Zwitserland, Frankrijk en Engeland. Onze gewesten waren er helaas niet bij: hij volgde niet zijn grote voorbeeld Peter de Grote. In 1818 schreef Karamzin ook de eerste leesbare “Geschiedenis van Rusland”. Zijn reisverslag verscheen in 1791-1792 en is nu netjes vertaald en van schitterende noten voorzien door professor Emmanuel Waegemans. Karamzin informeerde zijn Russische vrienden over het leven, de infrastructuur, de cultuur en de sociale en politieke toestanden in West-Europa, aangevuld met zijn persoonlijke ervaringen en bedenkingen. Met veel gevoel beschrijft hij ook de mentaliteit van de mensen die hij ziet en ontmoet. Fragmentarisch beschrijft hij ook een paar momenten uit de Franse Revolutie, die tussen 1789 en 1812 de belangrijkste gebeurtenis was in West-Europa en die in Rusland met veel aandacht gevolgd werd. Hij noemt ze een tragedie en zegt dat het vuur, de passie en de haat van de Fransen verschrikkelijke gevolgen kunnen hebben. Zijn boek was een sentimentele liefdesverklaring van een Rus aan het westen en verschijnt op een moment waarop Poetin zich afzet tegen de westerse waarden en cultuur. Tussen zijn vele sentimentele uitlatingen door vernemen we ook veel feitelijke zaken: de posthuizen tussen Narva en Riga werden bemand door Duitsers (die waren prominent aanwezig in de Baltische landen tot in WO II), boeren in Estland brachten veel meer op dan in Kazan of Simbirsk en wat wij al lang niet meer kennen: controle en steekpenningen betalen bij elke stadspoort om binnen te mogen. In Berlijn valt het hem op hoe groot de dierentuin is, maar meestal beschrijft hij meer ontmoetingen met schrijvers, geleerden en filosofen dan gebouwen. Dresden vond hij heel mooi en zeker het museum en de bibliotheek. In Leipzig vallen hem de vele boekhandels en boekenbeurzen op, in Weimar heeft hij een filosofische ontmoeting met Herder en ziet hij Goethe van op afstand. Frankfurt was toen al een rijke koopmansstad, maar niet mooi en nog geen boekenstad. De 7.000 arme Joden woonden er allemaal verplicht in één straat. Dan volgen de mooie Elzas en Straatsburg, waar de Franse Revolutie volop bezig was. Hij bewondert er de kathedraal, de ‘hoogste piramide van Europa’. Het Duits is er niet mooi, in betere kringen spreekt men Frans. Vandaar trekt hij naar Bazel, de ‘grootste stad van Zwitserland’ (momenteel nummer 3, na Zürich en Genève, n.v.d.r.). Hij bewondert de Zwitsers om hun netheid, vriendelijkheid en het ontbreken van misdadigers. Ze trekken wel naar de universiteiten van Leipzig en Göttingen, die ze blijkbaar beter vinden dan de hunne en die ook Karamzin als top beschouwt. In Zürich ontmoet hij Lavater, bekende filosoof en specialist in fysionomie, die door zijn tijdgenoot Goethe geringschattend ‘De profeet van Zürich’ genoemd werd (p. 159). In Bern spreekt men Frans met de buitenlanders, tot grote vreugde van Karamzin, die het Zwitsers Duits niet mooi vindt. Op weg naar Lausanne passeert hij Murten, waar de beenderen nog lagen van ‘30.000 gesneuvelde soldaten’ van Karel de Stoute van Bourgondië, die in 1476 tevergeefs probeerde om de Zwitsers te onderwerpen. Karamzin betreurt dat ze die akelige trofee niet verstoppen. Die ’30.000’ waren er eerder 10 à 12.000 (n.v.d.r.). In de buurt van Lausanne komt hij bij het ‘meer van Vevey’, waar Rousseau inspiratie opdeed voor zijn ‘Julie, ou la nouvelle Héloïse’ (1761). Karamzin bedoelt wellicht het meer van Genève, waar Vevey bij ligt. Hij zegt niets over Madame de Warens, bij wie Rousseau logeerde en die zijn weldoenster en één van zijn vele minnaressen was. Hij vermeldt ook niet de Russisch-orthodoxe kerk die er staat. Genève wordt zijn volgende verblijfplaats. Daar wordt hij 23. Overal wordt hij uitgenodigd bij voorname en geleerde mensen. De rijken maken zich zorgen over de miljoenen die ze in het revolutionaire Frankrijk geïnvesteerd hebben en die ze nu kwijt zullen spelen. Aan filosoof Bonnet stelt Karamzin voor om zijn geschriften uit het Frans in het Russisch te vertalen. Vandaar trekt hij naar Lyon, toen één van de grote steden van Europa. De Italiaans-Franse balletdanser Angiolo Vestris is er de grote held. Vandaar hoopt Karamzin naar de Romeinse

2 monumenten van de Provence te trekken, maar het wordt eerst Bourgondië en dan Parijs, de bron van de goede smaak, waar hij zo naar uitgekeken heeft. Hij beweert dat de naam Parisii komt van para Isis, volk beschermd door de Egyptische godin Isis. Een andere, even onzekere etymologie zegt dat ze afstammen van Paris, die Troje kon ontvluchten. Karamzin verwijst naar Caesar, die in zijn De Bello Gallico als eerste, antieke auteur de stad vermeldde en noemt historische gebouwen en parken die er nu nog zijn. Hij ziet en ruikt ook smerige straten. De stad telt 1.130.450 inwoners, meer dan Londen en Constantinopel (p. 291). De Revolutie heeft de rijkste inwoners verjaagd, wat niet belet dat Karamzin nog bij vele rijken ontvangen wordt. In de hofkerk ziet hij koning Lodewijk XVI en koningin Marie- Antoinette en hij heeft alle lof voor hen. Het aantal revolutionairen schat hij op 1%. De vijf grote theaters zitten elke dag bomvol. Hij bewondert ook het Louvre, de Tuilerieën, het Palais de Luxembourg en zijn tuin. Terloops beschrijft hij dan de prestaties van Peter de Grote, die hij zeer bewondert. Hij prijst ook de Franse wetenschappers, o.a. Lavoisier, die een paar jaar later door Robespierre onthoofd werd. Ook Versailles wordt tot in de details beschreven, inclusief de grote dierentuin die er toen was. Hij bezoekt ook Ermenonville, op 30 km van Parijs, waar Rousseau zijn laatste 43 dagen in het bos leefde. En hij woont de Nationale Vergadering bij, die chaotisch verloopt. Na drie maanden verlaat hij Parijs, richting Calais, Dover en Londen. Hij noemt Londen de eerste haven ter wereld, het middelpunt van de wereldhandel, veel properder dan Parijs en met mooiere vrouwen (p. 428-431). In Westminster Abbey luistert hij naar Händel en ziet er ook de koninklijke familie. Alle welopgevoede Engelsen kennen Frans, maar willen het niet spreken. Hij moet dus Engels spreken. Hij beschrijft vol bewondering de Engelse rechtspraak, het gevangeniswezen, de godsdienstige tolerantie, de beurs (waar zelfs Russisch gesproken wordt), de parlementsverkiezingen, het British Museum, de St. Paul’s Cathedral, de rijkdom van de Oost- Indische Compagnie. Hij vertelt over Thomas Parr en gelooft dat die 152 jaar oud werd (1483-1635), tien koningen overleefde en op zijn 130 ste nog achter de jonge meisjes liep (p. 485). Hij klaagt over de vele mist, de rook van de steenkool en het gebrek aan zon, waaraan hij het kil en nors karakter van de Britten wijt. Wanneer zijn geld na 18 maanden op is, keert hij per schip via Noorwegen terug naar Rusland. Het is dan oktober 1790. Daarmee eindigt zijn verslag. Beoordeling Karamzin was een zeer veelzijdig intellectueel, die op jonge leeftijd al enorm belezen was en genoeg talen kende om overal te reizen. Hij had ook een rijk observatievermogen en veel mensenkennis. Hij vertelt zeer gedetailleerd, soms te breedsprakerig, waardoor van de lezer wel wat geduld verwacht wordt. De 38 pagina’s noten achteraan zijn niet overbodig: anders weet je als lezer vaak niet waar het precies over gaat. Die noten tonen ook meteen de indrukwekkende kennis en belezenheid van de vertaler. De uitgebreide index met namen van personen en plaatsen is een handig middel om zaken terug te vinden. Een aantal literaire citaten zijn vertaald, een aantal niet: ook de lezer krijgt huiswerk. Bij plaatsnamen zoals Lijfland (zuiden van Estland en noorden van Letland), Koerland (zuiden van Letland), Memel (Klaipéda) en Tilsit (Sovjetsk) had de vertaler wel de huidige namen mogen vermelden. Bij een ‘werst’ had hij mogen zeggen dat dit ruim 1 km is (1.067m). Er staan een paar drukfoutjes in: een linden (p. 170), seizen i.p.v. sijzen (p. 229), Voltaire, zie hij i.p.v. zei hij (p. 375). Soms is het taalgebruik ouderwets: welks bewoner (p. 222), de bergen achter dewelke (p. 262). De kaart met de reisroute van Moskou tot Londen (p. 6-7) is zeer duidelijk, maar de terugweg staat er niet op. Die details kunnen bij de volgende druk vlot aangepast worden. Wie veel tijd en geduld heeft, kan met dit stevig boek de reis overdoen: de meeste genoemde hotels bestaan nog altijd, de paarden- en koetsenservice niet meer. ISBN 978-90-8167389-1 / Hardcover / 558 pagina’s, 23 x 15 cm / € 35 / Kaart, prenten, noten, bibliografie, index. Uitgeverij BENERUS en EPO, Antwerpen, november 2019 Vertaald door Emmanuel Waegemans © Jef Abbeel maart 2020 www.jefabbeel.be

bottom of page